Belastingverhoging van 10% is niet meer de norm

De komende programmawet bevat ook een belangrijke aanpassing van de sanctieregeling in de inkomstenbelasting. In de praktijk was een belastingverhoging van 10% bijna een automatisme geworden bij een fout in de aangifte, zelfs als die op een vergissing berustte. Het Grondwettelijk Hof had dat al aan de kaak gesteld. Met die praktijk wordt nu komaf gemaakt. Goede trouw van de belastingplichtige moet het uitgangspunt zijn.
Bij niet-aangifte of als de aangifte fouten bevat of onvolledig is of te laat ingediend, legt de fiscus een belastingverhoging op. Die varieert van 10% tot 200% naargelang de hoeveelste overtreding het betreft en naargelang er al dan niet sprake is van een intentie tot fraude, volgens een vaste schaal. Op één belangrijk punt heeft de fiscus de “vrijheid” om af te wijken van die schaal. Op basis van de huidige wettekst kan de laagste belastingverhoging – die van 10% – kwijtgescholden worden als de belastingplichtige te goeder trouw is.
Huidige wet: kwijtschelding is mogelijkheid
Maar in de praktijk leeft het gevoel dat die kwijtschelding eerder uitzonderlijk is. En de rechtspraak ziet daar geen graten in. Kwijtschelding is immers slechts een mogelijkheid volgens de wet. De fiscus is niet verplicht om de belastingverhoging kwijt te schelden, zelfs niet bij goede trouw van de belastingplichtige.
Het Grondwettelijk Hof had eind vorig jaar laten verstaan het niet eens te zijn met die gang van zaken (GwH 21 november 2024). Maar de lagere rechtspraak volgde niet. De tekst van de wet is (was) immers duidelijk (zie onze artikels “Kwijtschelden van belastingverhoging van 10% zou de norm moeten zijn” en “Lagere rechtspraak houdt vast aan belastingverhoging van 10%”).
Ook de fiscus zag geen reden om zijn houding te veranderen, eveneens gelet op de letterlijke wettekst (zie Parl. Vr. nr. 15 van Volksvert. W. Vermeersch van 20 februari 2025, Bull. Vr. & Antw., nr. 56-9, p. 167).
Maar daar komt binnenkort verandering in. De toepasselijke wetsbepaling (artikel 444, derde lid WIB 1992) wordt namelijk herschreven.
Kwijtschelding voortaan “verplicht” bij goede trouw
In de nieuwe tekst zoals die ingevoerd zal worden met de komende programmawet, spreekt de wet niet langer over de mogelijkheid voor de fiscus om af te zien van de belastingverhoging van 10% bij afwezigheid van kwade trouw van de belastingplichtige.
In plaats daarvan stelt de nieuwe wettekst gewoon dat de belastingverhoging “wordt” kwijtgescholden bij goede trouw van de belastingplichtige. Kwijtschelding wordt dus een verplichting.
… en die goede trouw wordt bovendien vermoed
De nieuwe wet gaat bovendien uit van een (weerlegbaar) vermoeden van goede trouw van de belastingplichtige, toch als het gaat om een eerste overtreding. Alleen bij een ambtshalve aanslag geldt het vermoeden niet.
In de praktijk wil dat zeggen dat kwijtschelding van de belastingverhoging de norm wordt. Goede trouw – de voorwaarde voor de kwijtschelding – wordt immers vermoed altijd aanwezig te zijn. Dat is de “default-positie”. Als de fiscus toch twijfelt aan de goede trouw, is het aan de fiscus om het bewijs te leveren. Een belastingverhoging van 10% wordt dus de uitzondering, alleen van toepassing in specifieke gevallen.
Wat is goede trouw?
In de memorie van toelichting wordt erop gewezen dat afwezigheid van goede trouw nog niet hetzelfde is als intentie tot fraude. Logisch, want volgens de wet is meteen een belastingverhoging van minstens 50% aan de orde in dat laatste geval. Toch bestond daarover veel verwarring in de discussie die over het onderwerp ontstaan was door het arrest van het Grondwettelijk Hof van 21 november 2024, en ook het Grondwettelijk Hof maakte geen zuiver onderscheid.
De memorie van toelichting geeft nu gelukkig enkele concrete voorbeelden.
Van goede trouw is zeker sprake als een belastingplichtige zijn attest kinderopvang verkeerd interpreteert en om die reden een aangifte indient met een foutief bedrag.
Een ander voorbeeld is een belastingplichtige die 20 % van de oppervlakte van zijn woning beroepsmatig gebruikt maar dat percentage overdrijft in zijn aangifte en het bijvoorbeeld op 30 % schat. Geen kwade trouw dus als het gaat om een eerder kleine afwijking.
Maar als diezelfde belastingplichtige 80 % van zijn woning als beroepsmatig zou aangeven, is dat een indicatie van kwade trouw.
Van kwade trouw is ook sprake als een belastingplichtige wetens en willens kosten aftrekt die duidelijk niet beroepsmatig maar privé zijn. We kunnen dan denken aan een plezierreisje of een dure handtas.
Een ander voorbeeld uit de memorie van toelichting betreft een multinationale onderneming die middels een herstructurering de kredietwaardigheid van een Belgische groepsentiteit verlaagt, waardoor die méér interest moet betalen op leningen die ze afsluit bij andere entiteiten van de groep. Daardoor ontstaat een hogere aftrek bij de Belgische entiteit, en vloeit winst van die laatste weg, in de vorm van rentebetalingen, naar (wellicht) laag belaste entiteiten in het buitenland. De fiscus mag dan veronderstellen dat de groep een “fiscale constructie” gecreëerd heeft en dat ze deskundig geadviseerd is over de fiscale gevolgen.
Eerste overtreding
Belangrijk is ook dat de nieuwe regel alleen geldt voor een eerste overtreding. Daarbij wordt wel een soort verjaringstermijn gehanteerd: na vier jaar zonder overtreding kan de belastingplichtige opnieuw met een wet blad vetrekken en tellen vroegere overtredingen niet meer mee.
Een overtreding waarvoor de belastingverhoging kwijtgescholden wordt in toepassing van de nieuwe regels, telt echter wel mee.
Vanaf 1 juli 2025
De nieuwe regeling is van toepassing op aanslagen die worden ingekohierd vanaf 1 juli 2025. Dat geldt ook voor lopende en zelfs vorige aanslagjaren.
De minister kondigt ook al onmiddellijk de publicatie van een FAQ aan.
Bron: ontwerp van programmawet, Parl. Doc., Kamer, nr. 56-0909/001