VVPRbis: geen preferente aandelen, ook later niet

preferent aandeel
04/01/22

Dividenden van “preferente” aandelen geven geen recht op het gunstige VVPRbis-tarief in de roerende voorheffing. Maar de formulering van de betreffende wettekst is niet helemaal duidelijk. Een streng standpunt van de minister, zoals onlangs geformuleerd in antwoord op een paar parlementaire vragen, zaaide eigenlijk nog meer twijfel. Daarom wordt heel binnenkort de wet aangepast. Er blijven echter nog vragen.

Om de verlaagde roerende voorheffing van 15% of 20% te kunnen toepassen onder het zogenaamde VVPRbis-regime, mogen de dividenden geen betrekking hebben op preferente aandelen. De wettekst luidt immers: “De onderschreven sommen betreffende de verhoging van het kapitaal moeten volledig volstort zijn en er mogen bij die gelegenheid geen preferente aandelen worden gecreëerd” (artikel 269, §2, laatste lid WIB 1992).

“Bij die gelegenheid”?

Die formulering laat evenwel ruimte voor interpretatie. De wettekst spreekt immers van creatie van preferente aandelen “bij die gelegenheid”. “Die gelegenheid” kan blijkens de opbouw van de zin alleen maar betrekking hebben op “de verhoging van het kapitaal”, d.w.z. de oprichting of de inbreng die oorspronkelijk recht gaf op het VVPRbis-statuut. Als men de wettekst dus letterlijk leest, zou het volstaan dat de aandelen niet preferent zijn op het moment van de inbreng. Dat van de aanvankelijk niet-preferente aandelen op een later tijdstip toch nog preferente aandelen gemaakt worden, is dus niet expliciet verboden. Dat leek een interessante benadering zeker in het licht van de hervorming van het vennootschapsrecht. Sinds die hervorming zijn er immers meer mogelijkheden om aandelen preferent te maken.

Onlangs heeft de minister van Financiën echter gesteld dat we de wettekst niet zo letterlijk moeten opvatten. Volgens hem is geen enkel voorrecht toegelaten, op geen enkel ogenblik (Parl. Vr. 436 van W. Vermeersch, 19 mei 2021 en Parl. Vr. 597 van C. Leysen, 2 september 2021). Dat standpunt van de minister wordt nu ingeschreven in de wet.

Antwoord van minister in wet ingeschreven

De aangehaalde passage in artikel 269 van het WIB 1992 zou voortaan als volgt luiden: “en aan deze aandelen mag geen voorkeursrecht verbonden zijn ten aanzien van de deelname in het kapitaal of in de winst of ten aanzien van de verdeling van het maatschappelijk vermogen”. Het weglaten van de woorden “bij die gelegenheid” maakt duidelijk dat de aandelen niet-preferent moeten blijven. Wie gebruik wil maken van het VVPRbis-gunsttarief, mag de aandelen dus ook bij een latere gelegenheid niet preferent maken.

… of toch niet helemaal?

Maar afgezien van het tijdsaspect geeft de wetswijziging niet helemaal het standpunt van de minister weer zoals verwoord in het antwoord op de aangehaalde parlementaire vragen. De “aard” van de preferentie wordt namelijk tamelijk restrictief ingevuld: alleen voorkeursrechten met betrekking tot dividenden en andere uitkeringen zijn expliciet uitgesloten. Voorrechten met betrekking tot bijvoorbeeld het aantal stemrechten of bepaalde vetorechten blijven dus mogelijk, afgaand op de letterlijke wettekst. Hoewel de wettekst op zichzelf duidelijk is en een antwoord op een parlementaire vraag geen afbreuk kan doen aan een duidelijke wettekst, blijft er dus nog enige onduidelijkheid. En aangezien de nieuwe wettekst in principe van toepassing is vanaf 1 januari 2022, blijft er dus ook onduidelijkheid voor de voorafgaande periode, waar het standpunt van de minister lijkt te botsen met de letterlijke (oude) wettekst.

De nieuwe wet is op dit moment nog niet definitief goedgekeurd in de Kamer. Goedkeuring in plenaire zitting wordt verwacht in de komende weken. Voor een andere belangrijke aanpassing aan de VVPRbis-regeling uit dezelfde wet: zie ons artikel “VVPRbis: volstorten is (blijft) de boodschap”.

 

Bron: ontwerp van wet houdende diverse fiscale bepalingen (artikel 52)