Minimale belastbare basis na belastingverhoging van minstens 10%: nu wel inhoudelijk arrest van Grondwettelijk Hof

Na een arrest waarin het Grondwettelijk Hof niet inging op de grond van de zaak, doet het Hof nu voor het eerst wel een inhoudelijke uitspraak over de aftrekbeperking van artikel 206/3 van het WIB 1992. Het gaat om de regel dat het deel van het resultaat dat het gevolg is van een wijziging van aangifte of een aanslag van ambtswege, een minimale belastbare basis vormt in gevallen waarin een belastingverhoging van ten minste 10% is opgelegd. Het Hof ziet geen ongrondwettelijkheid.
Sinds de hervorming van de vennootschapsbelasting leidt een belastingsupplement tot een “minimale belastbare basis”. Dat wil zeggen dat op een deel van het resultaat in ieder geval belastingen betaald moeten worden, ook al zou het in normale omstandigheden geneutraliseerd worden door aftrekposten. Vennootschappen kunnen namelijk een hele reeks aftrekken (o.m. aftrek van vorige verliezen) niet meer toepassen op het deel van de belastbare basis dat het gevolg is van een wijziging van de aangifte of een aanslag van ambtswege waarvoor de fiscus een belastingverhoging van ten minste 10% heeft opgelegd (nu artikel 206/3, laatste streepje van het WIB 1992, aanvankelijk artikel 207, zevende lid van het WIB 1992). De bedoeling was om bedrijven ertoe aan te zetten een correcte aangifte in te dienen.
Verbod op verliesaftrek als sanctie
Stel dat een vennootschap een belastbaar resultaat heeft van nul omdat de winst van het jaar volledig gecompenseerd wordt door vorige verliezen. Normaal gezien zou ze dan geen belastingen betalen. Maar als het resultaat van het jaar ook deels bestaat uit een belastingsupplement, mogen de vorige verliezen niet in aftrek gebracht worden van dat bedrag. Het gevolg is dat op dat bedrag toch belasting betaald moet worden, ondanks het bestaan van de vorige verliezen en het nulresultaat.
Dezelfde regel geldt bij een aanslag van ambtswege maar in dat geval is het effect van de maatregel veel groter. Want dan vormt het volledige resultaat een minimale belastbare basis en is dus geen enkele verliesaftrek mogelijk.
Onevenredig zware sanctie?
Een belastingplichtige vroeg zich af of dat zwaardere effect niet neerkomt op een ongrondwettelijke discriminatie. In zijn geval wrong dat des te meer omdat zijn aangifte niet eens fout was. Ze was alleen te laat ingediend. Wegens die laattijdigheid legde de fiscus een aanslag van ambtswege op. Maar die aanslag was gewoon gebaseerd op de aangifte van de belastingplichtige zelf. Want anderhalve maand na het verstrijken van de aangiftetermijn had hij alsnog een aangifte ingediend. En aan de gegevens in die aangifte had de fiscus dus niet eens iets veranderd. Terwijl de maatregel vooral bedoeld is als een sanctie voor belastingplichtigen die geen correcte aangifte indienen.
Maar het Grondwettelijk Hof ziet geen reden om van een discriminatie te spreken. De verschillende scenario’s die de belastingplichtige in de analyse betrekt, zijn wel degelijk onderling vergelijkbaar in de ogen van het Hof. Er is een foute aangifte of helemaal geen aangifte ingediend. De redenering van de belastingplichtige, dat het discriminerend is om dezelfde sanctie op te leggen aan zeer uiteenlopende gevallen, gaat dus niet op. En als er geen aangifte is, kan de fiscus moeilijk anders dan het aftrekverbod toepassen op het hele resultaat, in plaats van alleen maar het belastingsupplement, voegt het Hof er lapidair aan toe. Het is nu eenmaal de regel om een laattijdige aangifte gelijk te stellen met een niet-aangifte.
Bovendien vindt het Hof dat de sanctie van het aftrekverbod geen onevenredige gevolgen heeft, om twee redenen. Ten eerste: de vorige verliezen die in het ene jaar niet afgetrokken kunnen worden wegens toepassing van het aftrekverbod van artikel 206/3 van het WIB 1992, kunnen nog steeds overgedragen worden naar volgend jaar en zullen dan wél aftrekbaar zijn (het Hof laat daarbij dan wel buiten beschouwing dat de kans bestaat dat de aftrek toch verloren gaat als er nooit nog een jaar komt met voldoende winsten). Ten tweede bestaat de mogelijkheid dat de belastingverhoging kwijtgescholden wordt, en dan vervalt ook het aftrekverbod (over dat aspect van de discussie, zie ons artikel “Kwijtschelden van belastingverhoging van 10% zou de norm moeten zijn”).
Nog uitspraken te verwachten
Over die specifieke (ogenschijnlijke) discriminatie heeft het Hof zich dus duidelijk uitgesproken. Maar er hangen nóg aspecten vast aan de kwestie. De discussie is dus waarschijnlijk nog niet gesloten. Er zijn trouwens nog andere prejudiciële vragen gesteld over dezelfde bepaling. Daarover spreekt het Grondwettelijk Hof zich binnenkort nog uit. In een eerder arrest over dezelfde bepaling had het Hof zich niet ten gronde uitgesproken (zie ons artikel “Arrest Grondwettelijk Hof over minimale belastbare basis na belastingverhoging van minstens 10% maakt geen einde aan discussie”).
Overigens heeft het nieuwste arrest aanleiding gegeven tot een andere interessante polemiek, die op zich los staat van de discussie over de aftrekbeperking en de minimale belastbare basis (zie ons artikel “Kwijtschelden van belastingverhoging van 10% zou de norm moeten zijn”).
Bron: arrest nr. 129/2024 van het Grondwettelijk Hof van 21 november 2024