Grondwettelijk Hof volgt minister inzake auteursrechten: software valt uit de boot
Het vernietigingsberoep tegen de nieuwe fiscale regeling voor inkomsten uit auteursrechten is afgewezen. Het Grondwettelijk Hof ziet geen discriminatie in het feit dat ontwikkelaars van computerprogramma’s uitgesloten worden uit de nieuwe regeling. Het Hof mengt zich ook in de discussie over de interpretatie van het nieuwe regime.
Sinds 1 januari 2023 is het fiscale statuut van inkomsten uit de overdracht van auteursrechten grondig gewijzigd. Er kwamen nieuwe begrenzingen maar vooral werd (ogenschijnlijk) het toepassingsgebied ingekrompen. Dat gebeurde door in de fiscale wetgeving geen verwijzing meer op te nemen naar Boek XI, titel 6 en 7 van het Wetboek Economisch Recht (WER). Die beide titels bevatten de specifieke (intellectueelrechtelijke) regels voor auteursrechten op software en databanken. De algemene regeling voor auteursrechten op letterkundige en artistieke werken staat in titel 5. Alleen die titel 5 wordt nog genoemd in de fiscale wet (zie ons artikel “Fiscaal regime auteursrechten wordt ingrijpend hervormd”).
Geen directe verwijzing naar software meer
Het probleem daarbij is wel dat titel 6 en 7 niet los gezien kunnen worden van titel 5. Met name wordt software expliciet “gelijkgesteld” met werken van letterkunde of kunst (artikel XI.294 WER). Titel 5 bevat gewoon de algemene regels, die in titel 6 en 7 verder uitgewerkt worden voor enkele speciale gevallen. Een verwijzing naar Boek XI, titel 5 van het WER in de fiscale wetgeving zou dan toch ook software omvatten, opperden nogal wat commentatoren.
Daarover ondervraagd in de Kamer, ging de minister niet expliciet in op het lot van software, maar hij onderstreepte wel dat de verwijzing naar titel 5 in de fiscale wet “beperkend” opgevat moet worden, en dat de andere titels “niet worden betrokken” in het toepassingsgebied van de fiscale regeling. Gelijkgestelde werken worden “niet meegenomen”.
Hoewel verdere tussenkomsten tijdens de parlementaire behandeling uitblonken in vaagheid of zelfs nog meer verwarring zaaiden, leek het erop dat ontwikkelaars van software dus uit de boot zouden vallen. Dat werd bevestigd door de eerste ruling over het onderwerp, die negatief was voor de aanvrager (zie ons artikel “Toepassing nieuw regime auteursrechten op software: rulingdienst zegt nee”).
Discriminatie?
Vertegenwoordigers van de IT-sector lieten het daar echter niet bij. Zij legden de zaak voor aan het Grondwettelijk Hof. Zij vonden het namelijk discriminerend dat ontwikkelaars van computerprogramma’s niet op dezelfde manier behandeld worden als andere auteurs van “werken van letterkunde en kunst” (waar software, zoals gezegd, mee gelijkgesteld wordt in het intellectueel recht).
Het Grondwettelijk Hof volgt hen echter niet in die redenering. Een verschil in behandeling kan geoorloofd zijn, met name als het redelijk verantwoord is en op basis van pertinente criteria. Bovendien beschikt de fiscale wetgever over een ruime beoordelingsvrijheid. En vaak kan de wetgever niet anders dan te kort te doen aan de specificiteit van uiteenlopende situaties door ze te vatten in algemene categorieën, die de verscheidenheid van toestanden slechts benaderend kunnen opvangen.
“Gelijkgesteld met” is nog niet “hetzelfde als”
Hoe dan ook vormt software een bijzonder geval, oordeelt het Hof. Computerprogramma’s zijn hoofdzakelijk van technische en utilitaire aard en zij worden ontwikkeld in een bijzondere economische context. Ook intellectueelrechtelijk worden de auteursrechten op software in sommige fundamentele opzichten afwijkend behandeld. Computerprogramma’s worden dan ook alleen maar gelijkgesteld met werken van letterkunde inzake auteursrechten, onderstreept het Hof. Met andere woorden: zij behoren eigenlijk toch niet helemaal tot dezelfde categorie, lijkt het Hof te zeggen.
De insteek van het Hof daarbij is de “oorspronkelijke” bedoeling van de fiscale wetgever. Die bestond erin om auteurs te ondersteunen met onzekere of wisselvallige inkomsten. Aangezien het ontwikkelen van software meestal gebeurt in een stabiele context en door mensen met een vast contract, aldus het Hof, lijkt het logisch om hen uit te sluiten van een fiscale regeling die speciaal bedacht is voor auteurs met een veel onzekerdere situatie. Dat er aan beide kanten uitzonderingen zijn op die situatie (IT’ers met een onzeker inkomen en kunstenaars met een vast contract), maakt niet uit omdat, zoals gezegd, fiscale categorieën onvermijdelijk slechts benaderend en veralgemenend afgebakend kunnen worden.
Omdat het verschil in behandeling tussen ontwikkelaars en “andere auteurs” dus redelijk verantwoord is volgens het Hof, is het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel niet geschonden.
Het Hof interpreteert
Opvallend daarbij is dat het Hof zich tussen de lijnen ook uitspreekt over de interpretatie van de wet. Vaak wordt aan het Grondwettelijk Hof een vermeende discriminatie voorgelegd die voortvloeit uit een bepaalde interpretatie van een wet. Ook in dit geval was de vraag eigenlijk: “in de interpretatie dat” computerprogramma’s worden uitgesloten van de nieuwe regeling, is dat dan niet discriminerend? Als het antwoord op een dergelijke vraag bevestigend is, laat dat nog een uitweg. Met name blijft dan de (al dan niet theoretische) mogelijkheid over dat de wet ook anders geïnterpreteerd kan worden. Bijvoorbeeld in de zin dat software niet uitgesloten wordt.
Maar het arrest laat niet echt veel ruimte voor een dergelijke conclusie. Het Hof lijkt er niet aan te twijfelen dat computerprogramma’s effectief uitgesloten zijn. Opvallend is dat het Hof daartoe zeven pagina’s lang de bedoeling van de wetgever citeert: de bedoeling om een fiscale oplossing te bieden voor mensen met wisselvallige inkomsten, en de uitleg van de minister over de verwijzingen naar Boek XI, titel 5 van het WER in de fiscale wet.
Hoe dan ook blijft het aan de feitenrechter om zich uit te spreken over de interpretatie van de wet. Het Grondwettelijk Hof spreekt zich uit over eventuele discriminaties. Maar de vraag is of een feitenrechter nog tot een andere lezing van de wet zal komen nadat het Grondwettelijk Hof duidelijk in de richting van een bepaalde interpretatie gewezen heeft.
Bron: arrest van het Grondwettelijk Hof van 16 mei 2024, nr. 52/2024