De beginselen van behoorlijk bestuur: terug van weggeweest?

behoorlijk bestuur
28/06/22

Traditioneel vindt het Hof van Cassatie dat de beginselen van behoorlijk bestuur – waaronder het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel – desgevallend moeten wijken voor het legaliteitsbeginsel. Met een nieuw arrest lijkt daar verandering in te komen.

Het is niet meer dan logisch dat de belastingplichtige moet kunnen vertrouwen op wat de fiscus hem/haar voorhoudt. Want als er iemand is die verondersteld wordt te weten hoe men de fiscale wetgeving toepast, is het toch wel de fiscus zelf. Dat is de draagwijdte van het zogenaamde vertrouwensbeginsel of het rechtszekerheidsbeginsel, als onderdeel van de bredere beginselen van behoorlijk bestuur.

Vertrouwen op wat fiscus zegt, ook al zit fiscus fout?

Maar wat gebeurt er als de informatie van de fiscus verkeerd is? Mag de belastingplichtige dan toch voortgaan op die “foute” informatie? Zo ver gaat het vertrouwensbeginsel nu ook weer niet. Dat was althans het oordeel van het Hof van Cassatie tot nu toe. Er is immers ook zoiets als het legaliteitsbeginsel. De wet is de wet, daar komt het op neer. Volgens artikel 170 van onze Grondwet kan geen belasting geheven worden dan door een wet. Daaruit volgt dat de fiscus altijd de wet moet toepassen. Meer specifiek: de fiscus moet de wet altijd correct toepassen – zelfs al is er in een circulaire of een andere publicatie van de fiscus een interpretatie verschenen die niet helemaal correct blijkt.

Kortom: het Hof van Cassatie erkende dat het vertrouwensbeginsel en de beginselen van behoorlijk bestuur spelen in de fiscaliteit, maar het Hof voegde eraan toe dat, als die beginselen in conflict zouden komen met het legaliteitsbeginsel, dat laatste voorrang moet krijgen.

Praktisch gesproken wil dat zeggen dat het vertrouwensbeginsel slechts in een beperkt aantal gevallen kan spelen. Het zou eigenlijk alleen van toepassing zijn bij betwistingen over de vastgestelde feiten.

De Europese rechtspraak vult het vertrouwensbeginsel echter minder eng in als het gaat om Europese fiscale regels. Het was eigenlijk wel te verwachten dat het Hof van Cassatie zich vroeg of laat zou laten beïnvloeden door die Europese rechtspraak. Het lijkt er op dat dat nu gebeurd is.

Klassieke discussie in successierechten

De zaak betrof een geschil inzake successierechten. Als een erflater een levensverzekering afsluit met een derde als begunstigde, moet die derde successierechten of erfbelasting betalen op de uitkering die hij krijgt bij het overlijden van de erflater. Daarover bestaat een uitdrukkelijke wettelijke bepaling (artikel 8 Wetboek Successierechten, in Vlaanderen nu artikel 2.7.1.0.6 Vlaamse Codex Fiscaliteit) en is er dus geen discussie. Er is wel al jaren discussie over wat er gebeurt als de levensverzekering nadien geschonken wordt aan de begunstigden, waardoor het “hun” verzekering wordt en er eigenlijk geen “derden” meer begunstigd worden.

Toen de erfbelasting nog volledig een federale bevoegdheid was, hebben de federale belastingdiensten ooit gesteld dat er in dergelijke situatie geen belasting meer verschuldigd is. Maar nadat de gewesten bevoegd waren geworden voor de successierechten, liet Vlabel (de Vlaamse Belastingdienst) in 2015 optekenen dat zij het niet eens waren met die interpretatie. Dat standpunt werd nadien, in 2017, zelfs ingeschreven in de (Vlaamse) regelgeving.

Drie personen die in een dergelijke situatie zaten, werden bij het overlijden van de erflater in 2016 dan ook geconfronteerd met een aanslag in de erfbelasting. Zij riepen echter een schending van het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel in. Op het moment dat de erflater de levensverzekering aan hen schonk, in 2013, en al zeker op het moment dat de levensverzekering oorspronkelijk afgesloten was, was het standpunt van Vlabel nog niet bekend. Zij konden dus alleen voortgaan op het oude “federale” standpunt. De betrokkenen hielden vol dat de erflater (en zijzelf) erop moest kunnen vertrouwen dat dat standpunt correct was en dat er na de schenking van de levensverzekering dus geen successierechten meer verschuldigd waren.

Geen belasting omdat fiscus dat gezegd heeft – juist of niet

Van het Hof van Beroep van Gent kregen de betrokkenen gelijk. Sterker nog: het feit dat het federale standpunt misschien fout was, speelt daarbij geen enkele rol volgens het Hof.

Het Hof van Cassatie bekrachtigt dat Gentse arrest nu, zonder enig voorbehoud.

Arresten van het Hof van Cassatie zijn natuurlijk niet altijd even gemakkelijk te interpreteren. Maar deze zaak was vrij duidelijk (evenals de uitspraak van het Hof van Beroep te Gent erover), zodat het er echt wel op lijkt dat Cassatie een belangrijke nieuwe stap gezet heeft in zijn rechtspraak over de beginselen van behoorlijk bestuur. Die krijgen door dit arrest in principe een veel ruimere draagwijdte.

Merk tot slot nog op dat het arrest weliswaar niet over inkomstenbelastingen ging, maar dat de beginselen van behoorlijk bestuur en dus ook het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel in principe voor alle belastingen op dezelfde manier spelen. Er lijkt dus niets op tegen om dit arrest te veralgemenen.

Er moet wel “redelijk vertrouwen” gewekt zijn

Toch blijft voorzichtigheid geboden. Hoewel we hier spreken over de algemene beginselen van de fiscaliteit, blijft een en ander uiteindelijk toch voor een deel een feitenkwestie. De feitenrechter moet immers nagaan of er bij de belastingplichtige effectief een redelijk vertrouwen opgewekt is door de informatie van de fiscus, aldus het Hof van Cassatie. En dat zal uit de concrete feiten van elk geval moeten blijken. Wellicht zullen sommige feitenrechters ervan uitgaan dat de belastingplichtige nooit een “redelijk” vertrouwen kan ontlenen aan informatie die manifest onjuist was of die om een andere reden ruimte liet voor twijfel.

Bron: arrest van het Hof van Cassatie van 21 april 2022