Trekt Grondwettelijk Hof streep door gunstregime voor ploegenarbeid voor veel bedrijven?

ploegenarbeid
14/03/24

In een opgemerkt arrest schaart het Grondwettelijk Hof zich achter een enge interpretatie van de voorwaarden voor de vrijstelling van doorstorting van ploegen- en nachtarbeid. Veel bedrijven buiten de traditionele industrie dreigen daardoor het gunstregime te verliezen. In de pers en in de bedrijfswereld gingen al alarmbellen af. Maar veel wijst erop dat de discussie nog niet gesloten is.

Onze fiscaliteit kent vele varianten op het systeem van (gedeeltelijke) vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing. Een deel van de bedrijfsvoorheffing die ingehouden is op het loon van de werknemers, hoeft de werkgever niet door te storten aan de Schatkist maar kan hij voor zichzelf houden, als een soort subsidie. De populairste variant van het systeem betreft ploegenarbeid (en nachtarbeid).

Ploeg: zelfde werk qua inhoud en omvang

Om de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing toe te kunnen passen, moeten heel wat voorwaarden gerespecteerd worden. Het probleem daarbij is dat verschillende van die voorwaarden voor interpretatie vatbaar zijn. Zo is vereist dat de ploegen elkaar “zonder onderbreking” opvolgen. Tijdens de coronacrisis moest verduidelijkt worden dat we die regel niet zo letterlijk mogen opvatten dat het ontsmetten van lokalen tussen twee shiften in, onmogelijk zou zijn.

Een groter probleem stelt de voorwaarde dat de opeenvolgende ploegen “hetzelfde werk doen zowel qua inhoud als qua omvang” (artikel 275/5, §2 WIB 1992). In een traditionele fabriek met bandwerk laat die vereiste weinig ruimte voor discussie. Daar is het duidelijk dat elke ploeg hetzelfde werk doet.

Buschauffeurs en wegenwachters

Maar de situatie is al veel minder duidelijk bijvoorbeeld voor een busbedrijf dat (in onderaanneming) lijndiensten verzorgt. De chauffeurs die in de spits moeten rijden, zijn langer onderweg dan hun collega’s die op rustiger momenten werken. Een vergelijkbare discussie ontstond voor een pechverhelpingsbedrijf. Overdag is er meer werk. De middagploeg wegenwachters heeft het daardoor drukker dan de ochtendploeg, verricht meer interventies.

In de ogen van de fiscus volstond dat om het gunstregime te weigeren. Omdat de verschillende ploegen in beide gevallen niet exact “hetzelfde werk” doen in kwantitatieve zin (“omvang”), kunnen we volgens de fiscus niet spreken van “ploegen” in de zin van die bepaling.

De rechtspraak reageerde verdeeld. Zowel de zaak van het busbedrijf als van de wegenwachters werd behandeld door het Hof van Beroep te Antwerpen. En dat oordeelde de ene keer in het voordeel van de belastingplichtige, de andere keer in zijn nadeel. In het eerste geval vond het Hof blijkbaar dat we de voorwaarde uit de wet niet al te letterlijk moeten opvatten, dat met andere woorden “hetzelfde” niet noodzakelijk “exact identiek” wil zeggen. Het volstaat blijkbaar dat het werk “vergelijkbaar” is qua omvang, ongeveer hetzelfde dus. In de tweede zaak daarentegen vond het Hof de afwijking tussen beide ploegen blijkbaar te groot en gaf het de fiscus gelijk.

Hof van Cassatie betrekt Grondwettelijk Hof erbij

Opvallend genoeg werd er in beide zaken cassatieberoep aangetekend. De belastingplichtige vond de rechtspraak te streng, de fiscus vond hem niet streng genoeg (in de zaak van de wegenwachters respectievelijk het busbedrijf).

Het Hof van Cassatie koos ervoor om zich niet dadelijk uit te spreken maar eerst prejudiciële vragen te stellen aan het Grondwettelijk Hof. De vragen kwamen telkens hierop neer: is het niet discriminerend om te eisen dat de ploegen hetzelfde werk moeten verrichten? Want daardoor worden ondernemingen waar de ploegen niet exact hetzelfde doen, uitgesloten van het gunstregime, hoewel zij voor het overige in essentie vergelijkbaar zijn (zij betalen met name ook ploegenpremies aan hun werknemers).

Het Grondwettelijk Hof ziet geen discriminatie. Het gelijkheidsbeginsel is dus niet geschonden. Het Hof merkt in het algemeen op dat de wetgever een ruime beoordelingsbevoegdheid heeft bij het vastleggen van de voorwaarden voor een gunstregime, zolang die niet manifest onredelijk zijn of haaks staan op het doel van de maatregel. In dit geval was het, volgens het Grondwettelijk Hof, ook de bedoeling van de wetgever om het budgettaire kostenplaatje van het gunstregime niet te laten ontsporen en ook om misbruik te voorkomen. Dat misbruik zou erin kunnen bestaan dat klassieke arbeidsregimes formeel omgevormd worden tot ploegenarbeid alleen maar om te kunnen profiteren van de fiscale voordelen. Dat is een legitieme doelstelling, besluit het Hof.

Uitspraak verwekt commotie

Het Hof zegt het er niet met zoveel woorden bij, maar het lijkt dus een strikte interpretatie van de voorwaarden van het gunstregime voor te staan. Een strikte uitlegging helpt immers om de kostprijs voor de Schatkist binnen de perken te houden en om misbruiken te voorkomen. Hoe dan ook krijgen de betrokken belastingplichtigen het deksel op de neus. Dit arrest van het Grondwettelijk Hof leidde dan ook tot grote ongerustheid. Heel wat ondernemingen buiten de traditionele industrie passen de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor ploegenarbeid ook toe. Zij vrezen nu de voordelen van het gunstregime te verliezen.

Er werd daarbij speciaal ook gedacht aan toekomstgerichte sectoren. Die dreigen nu helemaal uit de boot te vallen, ondanks de algemene betrachting van het beleid om innovatieve bedrijven te ondersteunen. Een goed voorbeeld is de e-commerce, die men officieel wil aanmoedigen. Maar als de ochtendploeg vooral bezig is met de geleverde koopwaar in de rekken te plaatsen, en de middagploeg de spullen er opnieuw uithaalt om ze te verzenden, dan doen beide ploegen niet “hetzelfde” werk en dreigt de sector van de online handel het dus te moeten stellen zonder fiscale ondersteuning in de vorm van een vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing.

Positieve punten in het arrest

Maar zo’n vaart loopt het wellicht niet. Bij nader toezien bevat het arrest ook verschillende (voor de belastingplichtige) positieve punten. Zo onderstreept het Grondwettelijk Hof dat de maatregel algemeen geformuleerd is en daardoor zeker niet beperkt is tot bandwerk in de traditionele industrie. Het Hof vestigt er trouwens de aandacht op dat de Europese Commissie de maatregel indertijd goedgekeurd heeft juist omdat hij open staat voor alle sectoren. Het Hof herinnert ook aan de bedoeling van de wetgever om de werkgevers te compenseren voor de extra kosten van ploegenarbeid. In die zin lijkt het betalen van een ploegenpremie een veel essentiëlere voorwaarde dan de “omvang” van een ploeg. Voorts wijst het Hof erop dat het beantwoorden aan de wettelijke criteria altijd een feitenkwestie is, waarover de rechter moet oordelen op basis van de concrete omstandigheden van elk geval. Die opmerking suggereert dat er altijd ruimte blijft voor interpretatie en dat bijvoorbeeld de term “hetzelfde” nooit opgevat kan worden als “exact identiek” (wat in de praktijk ook onmogelijk zou zijn trouwens).

Maar het belangrijkste punt dat we in gedachten moeten houden bij de interpretatie van een arrest van het Grondwettelijk Hof, is dat het Hof zich uitspreekt over de wet zoals die geïnterpreteerd wordt door de verwijzende rechter (het hof of de rechtbank die de prejudiciële vraag stelt). De vraag of die interpretatie correct is, is daarbij in de regel niet aan de orde. In dit geval ging het Hof van Cassatie er blijkbaar van uit dat “hetzelfde” zo eng opgevat moet worden dat “niet helemaal hetzelfde maar vergelijkbaar” uit de boot valt. Maar het uitgangspunt zou o.i. evengoed kunnen zijn dat “hetzelfde” niet hetzelfde is als “identiek” en dus ook “vergelijkbare” situaties moet kunnen omvatten. Waarbij de mate van vergelijkbaarheid natuurlijk een feitenkwestie is. Dat sluit dan weer aan bij de hierboven aangehaalde opmerking van het Grondwettelijk Hof. Het lijkt niet uitgesloten dat een andere rechter die kleine hint van het Grondwettelijk Hof oppikt.

Niet alleen om die reden is met dit arrest zeker het laatste woord nog niet gezegd. Want het is nu aan het Hof van Cassatie om een uitspraak te doen op basis van het antwoord van het Grondwettelijk Hof op de prejudiciële vragen. In afwachting blijven we wel zitten met de vaststelling dat de fiscus de neiging heeft om zich erg streng op te stellen bij controles die betrekking hebben op het gunstregime. En ondanks de hierboven aangehaalde nuances, zal hij zich waarschijnlijk gesterkt voelen in die houding door het nieuwste arrest van het Grondwettelijk Hof.

 

Bron: arrest nr. 21/2024 van het Grondwettelijk Hof van 8 februari 2024