Negatieve interest is niet belastbaar

negatieve interest
17/08/21

In het huidige klimaat van lage rente worden we meer en meer geconfronteerd met een nieuw economisch fenomeen: een negatieve interest. De vraag is dan ook hoe we daarmee moeten omgaan in de fiscaliteit. De fiscus heeft zopas twee circulaires gewijd aan het onderwerp.

De normale situatie is dat wie geld ter beschikking stelt van een ander, daarvoor interest aanrekent aan die ander. Wie bijvoorbeeld geld deponeert op een bankrekening, ontvangt een rentevergoeding van de bank. Die vergoeding is belastbaar als een roerend inkomen. Er wordt dan ook roerende voorheffing afgehouden.

Nieuwe realiteit

Maar nu dient zich meer en meer een nieuwe realiteit aan: die van negatieve rentes. In ons voorbeeld zou dat betekenen dat niet de bank een vergoeding betaalt aan de rekeninghouder maar dat die laatste moet betalen aan de bank om het geld op de rekening te mogen laten staan. Het was tot nu toe niet duidelijk hoe de klassieke fiscale concepten toegepast moeten worden op een dergelijke situatie.

De fiscus neemt die onduidelijkheid nu weg. Ondanks de benaming wordt een negatieve interest fiscaal niet beschouwd als een interest. Het is dus geen belastbaar roerend inkomen.

De reden is dat het wetboek een roerend inkomen definieert als een opbrengst uit het “aanwenden” van een kapitaal. In ons voorbeeld is het de rekeninghouder die het kapitaal “aanwendt” door het op de rekening te plaatsen, in de (misschien ijdele) hoop op een kapitaalrendement. De eventuele vergoeding die hij krijgt van de bank, in de vorm van een klassieke (positieve) interest, is dus belastbaar. Maar in de omgekeerde situatie, met een negatieve interest, is het niet de bank die het kapitaal “aanwendt”. De bank stelt immers geen kapitaal ter beschikking van de rekeninghouder. Een eventuele vergoeding die die laatste betaalt aan de bank, is dus geen belastbaar roerend inkomen.

Geen compensaties

De keerzijde is dat negatieve en positieve interest niet compenseerbaar zijn. Vermits een negatieve interest, zoals gezegd, geen roerend inkomen is, vormt het ook geen “negatief roerend inkomen” dat afgezet kan worden tegen een positief roerend inkomen. Dus als een rekeninghouder in een bepaalde periode eerst een positieve interest zou ontvangen van 200 en vervolgens 100 negatieve interest zou moeten betalen, wordt de roerende voorheffing berekend op 200, niet op 100 (200 – 100).

Aftrekbare beroepskost?

Belangrijk is wel dat die hele redenering geen impact heeft op de kwalificatie als beroepskost. Het feit dat een negatieve interest niet belastbaar is als roerend inkomen, wil niet zeggen dat hij niet aftrekbaar zou zijn. Integendeel, aftrek blijft mogelijk onder de gekende voorwaarden, met name de band met de beroepsactiviteit. Dus als een onderneming geld stort op een depositorekening omdat het de enige praktische of veilige manier is om liquiditeiten aan te houden, lijkt een eventuele vergoeding voor het gebruik van die rekening (onder de vorm van een negatieve interest) onmiskenbaar een beroepskost.

Tot slot: hoewel de fiscus telkens uitgaat van het voorbeeld van een depositorekening, lijkt de redenering uit de circulaires algemeen van toepassing.

 

Bron: Circulaire nr. 2021/C/53 van 8 juni 2021 en Circulaire nr. 2021/C/65 van 13 juli 2021