Eén bedrijfsleider met twee auto’s: wat met kostenaftrek?

luxewagens twee
29/11/21

De minister lijkt, in navolging van bepaalde rechtspraak, de discussie over de terbeschikkingstelling van een privéwoning door de vennootschap, door te trekken naar een (louter) privé gebruikte auto. Dat kan gevolgen hebben voor de aftrek van autokosten als de bedrijfsleider meer dan één auto ter beschikking heeft.

Als een vennootschap meerdere auto’s ter beschikking stelt aan haar bedrijfsleider, stelt de fiscus zich blijkbaar wel eens de vraag of één auto niet zou volstaan. En dat heeft dan als gevolg dat de aftrek van de autokosten in hoofde van de vennootschap met een kritische blik bekeken wordt.

De aftrek van de kosten staat natuurlijk niet ter discussie als de auto gebruikt wordt voor beroepsmatige verplaatsingen en dus rechtstreeks ten goede komt aan de activiteiten van de vennootschap. Maar als (de fiscus de indruk heeft dat) de auto uitsluitend privé gebruikt wordt, ligt het blijkbaar moeilijker.

Gekende discussie over woning in vennootschap

Op dat punt kan een parallel getrokken worden met een woning of een appartement dat door de vennootschap ter beschikking gesteld wordt aan de bedrijfsleider. In de mate dat het pand rechtstreeks gebruikt wordt voor de activiteit van de vennootschap – bijvoorbeeld omdat er een kantoor ingericht is of omdat er klanten of zakenrelaties ontvangen worden – zijn de kosten voor het betrokken (gedeelte van het) gebouw probleemloos aftrekbaar. Maar als de woning of het appartement uitsluitend privé gebruikt wordt, staat de fiscus de aftrek niet zomaar toe.

Nochtans wordt de bedrijfsleider voor dat privégebruik in principe belast op een voordeel van alle aard. Een voordeel van alle aard is te beschouwen als een bezoldiging. En dat de bezoldiging van de bedrijfsleider een aftrekbare beroepskost vormt, staat op zich niet ter discussie. Dus zou er toch ook geen probleem mogen zijn met de aftrek van een loon in natura, in de vorm van de gratis beschikking over een woning of een appartement van de vennootschap? Dat is het klassieke argument van de belastingplichtigen die verwikkeld raakten in een dergelijke discussie. Men noemt het de “bezoldigingstheorie”.

Bezoldigingstheorie

Maar het Hof van Cassatie heeft de toepassing van de “bezoldigingstheorie” aan bijkomende voorwaarden onderworpen. Dat de bedrijfsleider belast wordt op een voordeel van alle aard, volstaat volgens het Hof niet voor de aftrek van de kosten met betrekking tot het onroerend goed. Om de kosten te kunnen aftrekken, moet de vennootschap bewijzen dat de toegekende voordelen de tegenprestatie zijn voor werkelijk door de bedrijfsleider geleverde prestaties ten behoeve van de vennootschap. Praktisch gesproken moet de vennootschap dus kunnen aantonen dat de terbeschikkingstelling van de woning specifiek bedoeld was om de bedrijfsleider te bezoldigen. De woning moet met andere woorden deel uitmaken van de bezoldigingspolitiek van de vennootschap, en dat moet ook ergens gedocumenteerd zijn (zie o.m. onze artikels “Woning in vennootschap: aftrek blijft moeilijke zaak” en “Appartement aan kust: dan toch aftrek dankzij bezoldigingstheorie” en "Aftrek woning in vennootschap: bezoldigingstheorie brengt opnieuw redding").

Er is al rechtspraak geweest die die discussie doorgetrokken heeft naar de aftrek van autokosten, en meer bepaald het geval van een bedrijfsleider die niet één maar twee (dure) auto’s ter beschikking gesteld kreeg van zijn vennootschap. De fiscus verwierp de aftrek van de kosten voor de tweede auto en kreeg daarin gelijk van de rechter. De vennootschap kon immers niet concreet aantonen dat de terbeschikkingstelling van twee auto’s voor privégebruik deel uitmaakte van de bezoldigingspolitiek (arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van 28 maart 2017). In de praktijk past de fiscus die redenering wel meer toe.

Bijkomende voorwaarden voor aftrek

De minister treedt de fiscus nu bij in zijn antwoord op de vraag naar de kostenaftrek in gevallen waarin een vennootschap met één werkende vennoot, meerdere auto’s koopt of leaset. De minister verwijst in algemene termen naar de hoger aangehaalde rechtspraak van het Hof van Cassatie (over woningen) en naar de bijkomende voorwaarden voor aftrek die het Hof daarin geïntroduceerd heeft.

De minister gaat er niet verder op in, maar op papier maakt het in die redenering niet uit of de bedrijfsleider nu één of twee (of meer) wagens ter beschikking heeft. Eigenlijk is het enige criterium of de auto gebruikt wordt voor de activiteit van de vennootschap. Is dat niet het geval, met name bij (louter) privégebruik, dan komen we vanzelf terecht bij de bezoldigingstheorie en meteen ook de strenge invulling die het Hof van Cassatie daaraan gegeven heeft.

Strikt genomen kan zich dat evengoed voordoen als er maar één auto is. Maar in de praktijk doet de fiscus meestal pas moeilijk als de bedrijfsleider over meer dan één auto beschikt. Blijkbaar geldt er een soort vermoeden dat de bedrijfsleider wel altijd beroepsmatige verplaatsingen zal doen maar dat hij dat niet met beide auto’s doet. Nochtans is dat laatste best verdedigbaar. Het is bijvoorbeeld goed denkbaar dat de bedrijfsleider een praktische auto met een grote laadruimte gebruikt om de producten van de vennootschap te vervoeren maar voor zakelijke contacten de voorkeur geeft aan een representatiever of handzamer model. Het komt er dus vooral op aan goed voorbereid te zijn op een eventuele discussie met de fiscus.

 

Bron: Parl. Vr. nr. 434 van Steven Matheï van 19 mei 2021 (p. 234)