Minister bevestigt ruimere toepassing VVPRbis-regime voor kapitaalloze vennootschappen

spaarvarken
09/09/22

Sinds 1 januari 2022 zijn de regels voor het VVPRbis-regime andermaal herschreven, in een poging meer duidelijkheid te brengen. Dat leek goed nieuws voor vroegere kapitaalloze vennootschappen zoals een CommV of een VOF. Toch bleven er twijfels, met name voor inbrengen van vóór 1 mei 2019. De minister neemt nu die twijfel weg.

Het zogenaamde VVPRbis-regime houdt in dat een verlaagd tarief in de roerende voorheffing (VVPR = verlaagde voorheffing/précompte réduit) aangerekend wordt voor dividenden die voortvloeien uit inbrengen in geld in kleine vennootschappen die gebeurd zijn sinds 1 juli 2013. Er zijn weliswaar heel wat voorwaarden. Vóór 1 mei 2019 was de belangrijkste daarvan dat de vennootschap een kapitaal moest hebben van 18.550 euro (het vennootschapsrechtelijke minimum voor een BVBA), zelfs als het ging om een vennootschap waarvoor geen vennootschapsrechtelijke minimumkapitaal voorgeschreven was.

1 mei 2019: geen minimumkapitaal meer

Door de invoering van het nieuwe vennootschapsrecht in 2019 vond de fiscale wetgever die voorwaarde achterhaald. Vennootschapsrechtelijk gezien werd er namelijk geen minimumkapitaal meer opgelegd voor een BVBA/BV. Daarom werd die voorwaarde ook geschrapt in de fiscale regelgeving en meer bepaald in het VVPRbis-regime. Dat regime leek daardoor ineens een veel ruimere toepassing te krijgen. Er was immers geen kapitaal van 18.550 euro meer nodig.

In de praktijk bleek het echter een beetje tegen te vallen met dat ruimere toepassingsgebied. Zo golden de nieuwe regels alleen voor kapitaalverhogingen of -verminderingen die vanaf 1 mei 2019 doorgevoerd werden. Vennootschappen die een te laag (volstort) kapitaal hadden om onder de oude regels in aanmerking te komen voor het gunstregime, bleven dus ook onder het nieuwe regime verstoken van het fiscale voordeel als ze geen kapitaalverhoging doorvoerden. En zelfs mét een kapitaalverhoging zou het VVPRbis-stelsel alleen gelden ten belope van die kapitaalverhoging, dus niet voor de initiële inbreng, vond de fiscus. Dat was allemaal een gevolg van de eigenaardige bepaling over de inwerkingtreding.

1 januari 2022: inwerkingtreding anders geformuleerd

Wegens de vele onduidelijkheden werd de regeling echter een tweede keer herschreven, en wel met ingang van 1 januari 2022. Het gaat dan – en dat is een cruciaal verschil met de regeling van 2019 – om dividenden die uitgekeerd of toegekend worden vanaf die datum. Omdat de inwerkingtreding niet meer gekoppeld werd aan een kapitaalverhoging (of -vermindering), leek het toepassingsgebied ineens veel ruimer. En de vereiste van een minimumkapitaal van 18.550 bleef natuurlijk geschrapt. Gevolg: het hele kapitaal, inbegrepen de inbrengen van vóór 1 mei 2019, leek voortaan recht te geven op het VVPRbis-regime. Als het maar gaat om een dividend dat uitgekeerd wordt in 2022 (of later).

Alvast voor BV’s ging die vlieger echter niet op. In de nieuwe regeling werd nog meer de nadruk gelegd op het feit dat het kapitaal volstort moest zijn, en bovendien dat er volstort moet worden tot het bedrag dat bij de uitgifte van de aandelen onderschreven is (artikel 269, §2, voorlaatste alinea WIB 1992). De wettekst verwijst op die manier dus nog altijd naar het moment van de inbreng. Voor BVBA’s/BV’s die nog opgericht zijn onder het oude vennootschapsrecht, betekent dat concreet dat ze blijven vasthangen aan de oude vereiste van een minimumkapitaal van 18.550 euro. Ze moeten dus eerst volstorten tot dat bedrag – ook als het een dividenduitkering op dit moment (2022) betreft. Dat geldt zelfs als ze intussen beslist hebben tot een vrijstelling van volstorting (zie onze artikels “VVPRbis: volstorten is (blijft) de boodschap” en “Wat is er nieuw op 1 januari 2022 voor ondernemers?”).

Wat met vroegere kapitaalloze vennootschappen?

Maar hoe zat het dan met de vroegere “kapitaalloze” vennootschappen – vennootschappen waarvoor onder het oude vennootschapsrecht geen minimumkapitaal voorgeschreven was? In de praktijk leek het erop dat de fiscus (al dan niet bij monde van de Rulingcommissie) de neiging had om ook voor bijvoorbeeld een commanditaire vennootschap of een VOF het VVPRbis-voordeel te weigeren voor “oude” inbrengen die op het moment van de inbreng niet voldeden aan de (fiscale) voorwaarde van het minimumkapitaal. Het antwoord van de minister op een eerdere parlementaire vraag leek in dezelfde richting te wijzen (zie ons artikel “VVPRbis na omvorming vennootschap: minister is streng”).

Ondanks de wetswijziging op 1 januari 2022 bestond blijkbaar nog steeds de neiging om uit te gaan van een soort historisch engagement. Wie in de periode van 1 juli 2013 tot 30 april 2019 een inbreng gedaan heeft, heeft dat gedaan onder de oude voorwaarden (o.a. kapitaal van 18.550 euro) en zou daarom ten belope van die “oude” inbrengen blijvend vasthangen aan die voorwaarden, ook al vermeldt de huidige wettekst die voorwaarde niet meer.

Voorbeeld

Neem het voorbeeld van een CommV (gewone commanditaire vennootschap) die opgericht werd in 2014 met een kapitaal van 2.000 euro. Op dat moment voldeed de vennootschap dus niet aan de voorwaarden voor het VVPRbis-regime. Stel dat de vennootschap op 30 juni 2021 haar kapitaal verhoogde met 10.000 euro. Op dat moment kwam de CommV wél in aanmerking voor het VVPR-voordeel, gezien de afschaffing van de kapitaalvoorwaarde, maar dan alleen ten belope van de nieuwe inbreng. De vraag is dan of aan die situatie iets veranderd is sinds 1 januari 2022 (nieuwe aanpassing van het regime en nieuwe formulering van de inwerkingtreding).

Uit het antwoord van de minister blijkt nu dat er wel degelijk iets veranderd is. Niet alleen de “nieuwe” inbreng van 10.000 euro geeft recht op een verlaagde voorheffing maar ook de initiële inbreng van 2.000 euro. Daarmee bevestigt de minister dat de wetswijziging van 1 januari 2022 effectief het toepassingsgebied van de gunstregeling verruimd heeft.

Bron: Parlementaire Vraag nr. 1030 van Volksvert. Benoît Piedboeuf van 10 mei 2022 (p. 124)