Woning in vennootschap en bezoldigingstheorie: belastingplichtige krijgt eens te meer gelijk

luxe villa
15/06/22

Als een vennootschap gratis een woning ter beschikking stelt aan haar bedrijfsleider, dan zijn de kosten die daarmee samenhangen slechts aftrekbaar op voorwaarde dat het duidelijk is dat de terbeschikkingstelling van de woning specifiek bedoeld is om werkelijke prestaties van de bedrijfsleider te vergoeden. Maar daaraan kan weinig twijfel bestaan als de omzet van de vennootschap uitsluitend bestaat uit de erelonen van de bedrijfsleider en bovendien een stijgende tendens vertoont. Dat oordeelt het Hof van Beroep te Antwerpen in een recent arrest.

De gekende “bezoldigingstheorie” vertrekt van het feit dat de bezoldiging van een bedrijfsleider normaal gezien zonder discussie aftrekbaar is. De redenering is dan dat hetzelfde dus ook moet gelden als het gaat om een bezoldiging in natura. De theorie wordt vaak aangehaald in discussies over de aftrek van kosten die te maken hebben met een woning die door de vennootschap gratis ter beschikking gesteld wordt aan de bedrijfsleider. Die laatste wordt daarvoor belast op een voordeel van alle aard, dus op zich moet dat “voordeel in natura” duidelijk als een deel van de bedrijfsleidersbezoldiging beschouwd worden.

 

Voordeel in natura: aftrekbaar als gewoon loon?

Toch doet de fiscus in dergelijke gevallen vaak moeilijk over de aftrek van de kosten voor de woning (of het appartement aan de kust…). Als die woning privé gebruikt wordt, is er evident geen beroepsgebruik en dat is voor de fiscus vaak reden genoeg om de aftrek als beroepskost te verwerpen. We spreken dan voor alle duidelijkheid niet van het deel van de woning dat wel professioneel gebruikt wordt, bijvoorbeeld als dokterskabinet of kantoor. Daarover bestaat normaal gezien geen discussie.

Toepassing van de bezoldigingstheorie zou dan impliceren dat de betwiste kosten toch aftrekbaar zijn, ondanks het privégebruik, omdat het beschikken over de woning een loon in natura uitmaakt. In de praktijk is het echter lang niet zo simpel. Het probleem is dat het Hof van Cassatie onderstreept heeft dat een bezoldiging niet zomaar automatisch aftrekbaar is. Er moet een bewijs zijn dat de bezoldiging in kwestie specifiek een vergoeding vormt voor reële prestaties die de bedrijfsleider levert ten behoeve van de vennootschap.

 

Eerst bewijs van werkelijke prestaties nodig

Over de manier waarop dat bewijs geleverd moet of kan worden, bestaat grote verwarring. Er is een tendens in de rechtspraak die veel belang lijkt te hechten aan een formele bevestiging van het feit dat het voordeel van het privégebruik van de woning (of het appartement…) bedoeld is als vergoeding van de prestaties van de bedrijfsleider. Als een passage in die zin bijvoorbeeld opgenomen is in de notulen van de algemene vergadering, zou dat volstaan om de kosten met betrekking tot het voordeel van alle aard (de woning) te kunnen aftrekken (zie ons artikel “Aftrek woning in vennootschap: bezoldigingstheorie brengt opnieuw redding”).

Maar in heel wat gevallen heeft men er niet aan gedacht om een dergelijke bevestiging te laten opnemen in de notulen. Bovendien werpt de fiscus soms op dat een algemeen zinnetje over de goedkeuring van de bezoldigingen toch een beetje te vaag is om het specifieke bewijs te leveren dat we hier zoeken.

 

Doktersvennootschap mag kosten aftrekken van Hof

Daarom betekent een recent Antwerps arrest goed nieuws voor belastingplichtigen die zich in vergelijkbare situaties bevinden. De zaak betrof een neurochirurg die woonde in een woning die eigendom was van zijn vennootschap. In de eerste jaren na de aankoop van de woning door de vennootschap had de fiscus nog de aftrek van alle kosten aanvaard op basis van de bezoldigingstheorie. Maar dan kreeg de arts-bedrijfsleider ineens een zeer aanzienlijke loonsverhoging. Omdat er ogenschijnlijk niets veranderd was aan het werk van de arts, vond de fiscus dat, na de loonsverhoging, een deel van de bezoldiging niet meer overeenstemde met “werkelijke prestaties”. Daarom verwierp hij de aftrek van de kosten voor de ter beschikking gestelde woning.

De belastingplichtige vocht die beslissing van de fiscus aan voor de rechter, en met succes. Na de rechtbank van eerste aanleg fluit nu ook het hof van beroep de fiscus terug.

 

Geen opportuniteitsoordeel, geen overdreven bewijslast

Om te beginnen herinnert het Hof van Beroep te Antwerpen aan enkele belangrijke principes. Vooreerst is het de fiscus verboden om een opportuniteitsbeoordeling te doen. De fiscus mag niet in de plaats van de belastingplichtige bepalen wat de beste manier is om te bezoldigen (al dan niet via een voordeel van alle aard, al dan niet via het gratis ter beschikking stellen van een woning) en hoe hoog die bezoldiging moet zijn. Ook een “plotse” loonsverhoging is perfect normaal en wil op zich helemaal niet zeggen dat er geen verband meer is tussen de vergoeding en de prestaties.

Voorts mag de fiscus geen onmogelijk bewijs vragen van de belastingplichtige. Die laatste hoeft niet aan te tonen dat een bepaald bedrag of een bepaalde manier van bezoldigen “noodzakelijk” is voor de gewenste prestaties van de bedrijfsleider. Met andere woorden: de vennootschap hoeft niet aan te tonen dat de bedrijfsleider de bewuste prestaties niet zou leveren of minder zou presteren als hij niet de beschikking had over een woning van de vennootschap.

 

Omzet versus winst

En dan bekijkt het Hof de cijfers. De omzet van de doktersvennootschap was jaar na jaar gegroeid. En die omzet bestond omzeggens uitsluitend uit de erelonen van de arts. Er bestond dan ook geen twijfel over dat de bloei van de vennootschap te danken was aan zijn werk. Dat de winst iets gedaald was over de betrokken periode, vindt het Hof niet relevant. Dat kan immers verklaard worden door andere factoren, zoals een stijging van de kosten. Alleen de omzet is hier een criterium, vindt het Hof.

Het Hof besluit dus zonder verder omhaal dat de kosten voor de woning aftrekbaar zijn in hoofde van de vennootschap. Het is immers duidelijk dat de bedrijfsleider werkelijke prestaties levert die de vennootschap ten goede komen, en daarvoor mag/moet hij passend vergoed worden. Op welke manier dat gebeurt, daar heeft de fiscus zich niet in te mengen.

 

Kanttekeningen

Bij die gunstige uitspraak moeten wel twee kanttekeningen gemaakt worden. Men moet ten eerste voorzichtig zijn om de conclusie te veralgemenen, omdat de redenering van het Hof betrekking heeft op de specifieke situatie van een eenmansvennootschap. In andere gevallen wordt het wellicht moeilijker om het argument te gebruiken dat de hoogte en de evolutie van de omzet onmiskenbaar te danken is aan de “werkelijke prestaties” van één bepaalde bedrijfsleider. Een tweede voorbehoud betreft de nadruk die het Hof legt op het feit dat de totale bezoldiging (loon in speciën plus voordelen van alle aard) niet “overdreven” is. In de praktijk levert dat voorbehoud overigens weinig problemen op. Uit de feiten van de zaak blijkt dat zelfs een zeer aanzienlijke bezoldiging nog niet overdreven is. Maar als algemeen principe blijft het iets om rekening mee te houden: een overdreven vergoeding wordt, in de mate dat ze overdreven is, niet meer geacht werkelijke prestaties te vergoeden en is daarom niet beroepsmatig en dus niet aftrekbaar. In tegenstelling met wat de aangehaalde opmerking van het Hof over een verboden opportuniteitsoordeel zou doen vermoeden, doet de belastingplichtige dus niet helemaal wat hij wil als hij de hoogte van een vergoeding bepaalt…  

 

Bron: arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van 18 januari 2022