Liquidatiereserve: uitkering na drie jaar aan 6,5%

De komende programmawet bevat ook een hervorming van het stelsel van de liquidatiereserve. Uitkeren na drie jaar wordt mogelijk, zij het aan een licht verhoogd gunsttarief van 6,5%. De nieuwe regeling is al vanaf 1 juli van toepassing als een optioneel stelsel voor bestaande reserves.
Het regime van de liquidatiereserve zoals we dat nu kennen, houdt in dat de betrokken reserves bij een liquidatie belastingvrij uitgekeerd kunnen worden in ruil voor het betalen van een heffing van 10% aan het begin van de rit, bij het aanleggen van die liquidatiereserve. De facto wordt aan ondernemers op die manier de mogelijkheid geboden om het regime voort te zetten dat van toepassing was vóór 1 oktober 2014, toen liquidatieboni nog belast werden aan 10% in plaats van aan het volle tarief van de roerende voorheffing. De totale belastingdruk blijft in beide gevallen immers bij 10% (met als verschil dan wel dat de 10% onder het systeem van de liquidatiereserve op voorhand betaald moet worden).
Vervroegde uitkering aan gunsttarief
In de praktijk wordt het systeem echter vooral geapprecieerd omdat het de mogelijkheid biedt om vervroegd uit te keren aan een gunsttarief (lang) vóór een eventuele liquidatie. Wie het geld van de liquidatiereserve vijf jaar in de vennootschap houdt, en pas na die termijn uitkeert (buiten een liquidatie om), kan dat immers doen aan 5% roerende voorheffing.
De hervorming die doorgevoerd zal worden met de komende programmawet, betreft vooral dat aspect van de regeling.
“Correctie” van het tarief
Om te beginnen wordt het gunsttarief bij vervroegde uitkering verhoogd van 5% naar 6,5%.
Formeel is dat dus een tariefverhoging maar eigenlijk gaat het om een technische correctie. De bedoeling bij de invoering van de maatregel was immers om een dergelijke operatie te belasten aan 15%: 10% heffing in het begin (bij het aanleggen van de liquidatiereserve) plus 5% aan het einde (bij de uitkering) maakt samen 15%. Althans op het eerste gezicht, want men was daarbij uit het oog verloren dat de 5% bij uitkering niet berekend wordt op het volle bedrag maar slechts op het bedrag na afhouding van de initieel betaalde 10%. De belastingdruk op de initiële som bedroeg daardoor niet 15% maar “slechts” 13,64%.
Om tot een totale belastingdruk van effectief 15% te komen, was een tariefverhoging tot 6,5% bij uitkering “nodig”. Dat wordt nu doorgevoerd.
Wie geen vijf jaar kon wachten, betaalde onder de bestaande regeling 20% op de uitkering. De redenering was dat 20% opgeteld bij 10% (heffing bij aanleg van de liquidatieserve) uitkwam op 30%, evenveel als het gewone tarief van de roerende voorheffing. Maar die redenering wordt nu verlaten. Bij vervroegde uitkering zal gewoon het normale tarief van 30% toegepast worden (ondanks de initiële heffing van 10% die men reeds betaald heeft).
Minimale houdtermijn van drie jaar
Het belangrijkste nieuws is echter dat een vervroegde uitkering aan het gunsttarief voortaan al na drie jaar in plaats van vijf jaar kan.
Dat wordt het standaardregime voor liquidatiereserves die aangelegd worden vanaf 1 januari 2026. Vijf jaar wachten maakt onder dat nieuwe regime dus geen (fiscaal) verschil meer.
Optioneel al vanaf 1 juli
Voor liquidatiereserves die aangelegd zijn of worden vóór 1 januari 2026, geldt echter een optiestelsel. In dat geval kan men al gebruik maken van de nieuwe mogelijkheid om uit te keren na drie jaar aan 6,5%. Maar men behoudt de vroegere mogelijkheid om uit te keren aan 5% na vijf jaar.
Dat optiestelsel is van toepassing vanaf 1 juli 2025.
Ondernemers zullen dus goed moeten afwegen en berekenen wat het voordeligst is in hun specifieke situatie: onmiddellijk uitkeren aan 6,5% (als men liquidatiereserves heeft die “oud genoeg” zijn) of zo nodig nog even wachten tot de termijn van vijf jaar volgemaakt is en dan uitkeren aan 5%. Daarbij spelen heel wat factoren mee: hoe snel en waarvoor men geld nodig heeft, welke alternatieve investeringsmogelijkheden desgewenst ter beschikking staan, hoe zwaar de lagere belastingdruk in de vennootschap in combinatie met verrekenbaarheid van roerende voorheffing doorweegt, in welke mate de komende meerwaardebelasting van toepassing is op particulier aangehouden financiële activa, enzovoort. In de woorden van de minister: “Er zijn consulenten die vervroegde uitkeringen afraden, maar anderzijds zijn er evenveel die zulks wel aanbevelen. Het is een persoonlijke keuze en afweging die elke belastingplichtige zal moeten maken, rekening houdend met de eigen situatie.”
Ook het tarief van 20% bij “snelle” uitkering (minder dan drie of vijf jaar) blijft behouden voor bestaande reserves bij wijze van overgangsregeling.
Bron: ontwerp van programmawet, https://www.dekamer.be/FLWB/PDF/56/0909/56K0909001.pdf