De vrijstelling voor doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor ploegen- en nachtarbeid aangescherpt

nachtwerk
28/10/22

Inleiding

De Wet houdende verlaging van lasten op arbeid van 28/03/2022 (BS 31/03/2022) beoogt wat zijn benaming aangeeft, te weten de verlaging van lasten op arbeid.

Deze Wet wordt ook wel een ‘Taxshiftwet’ genoemd, in zijn betrachting om de in deze Wet opgenomen vermindering van de BBSZ ( de Bijzondere Bijdrage Sociale Zekerheid) ten bedrage van ca. 300 miljoen euro, te willen compenseren middels (o.a.) een erg geringe besparing op de vrijstellingen van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing (ten bedrage van ca. 100 miljoen euro), die alle vervat liggen in artikel 275 WIB92.

Deze besparing is gering te noemen, in acht genomen dat zij nauwelijks 2,4 % bedraagt van de totale kosten voor die vrijstellingen (die, volgens een verslag in het kader van de spending review, voor 2024 op 4,125 miljard euro worden geraamd).

In tegenstelling tot wat misschien op het eerste aanvoelen mag vermoed worden, heeft men niet willen morrelen aan de vrijstellingspercentages voorzien per type van vrijstelling.  

Wel heeft de minister van Financiën in navolging van het rapport dat het Rekenhof uitbracht in 2019 omtrent de diverse voormelde stelsels, zijn administratie de opdracht gegeven om een opsomming te maken van de oneigenlijke gebruiken en onduidelijkheden met betrekking tot enkele  vrijstellingsmaatregelen vermeld in dat rapport van het Rekenhof.

Vermeldenswaard is dat deze onduidelijkheden betrekking hadden o.a. op de vrijstelling voor onderzoek en ontwikkeling die voor 3.113 ondernemingen in 2021, iets meer dan 1,144 miljard euro opbracht op een totaal van 3,636 miljard euro (Parlementaire vraag nr. 885 van de heer Steven Matheï d.d. 21.02.2022).

Dienaangaande werd de problematiek van de bindende adviezen van BELSPO (de Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid) in dit ontwerp niet  meegenomen.  De hervorming van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor O&O (onderzoek en ontwikkeling) heeft echter geen budgettaire besparingsdoelstelling voor ogen, en zal het voorwerp uitmaken van een later wetsontwerp.

Deze hervorming zal, eenmaal gekend, worden besproken in een later artikel.

De wijzigingen - algemeen

De in de Wet opgenomen wijzigingen aan het stelsel van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing kunnen als volgt worden samengevat:

1. de omzetting van de aanbevelingen die het Rekenhof heeft gedaan in het rapport van 2019;  

2. het versterken van het wettelijke kader, teneinde de toepassingszekerheid van deze maatregelen te bevorderen;

3. de budgettair vooropgestelde doelstelling te bereiken, door punctuele wijzigingen aan deze maatregelen voor te stellen, zonder drastisch in te grijpen op het toepassingsgebied ervan en zonder te raken aan de door de vorige regeringen initieel beoogde doelgroepen en vrijstellingspercentages;

4. het beter in lijn brengen van deze maatregelen met de Europese Staatssteunregelgeving.

En de in de Wet opgenomen wijzigingen inzake het stelsel van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing betreffen concreet:

1. de beperking van de mogelijkheid tot cumulatie van de vrijstelling van doorstorting voor wetenschappelijk onderzoek en het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling;

2. de aangifte, sancties en procedureregels inzake de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing;

3. een 7-tal BV-vrijstellingen waaronder deze vervat in artikel 275/5 WIB92, te weten ‘ploegen- en nachtarbeid’.

Dit artikel beoogt enkel een bespreking van de wijzigingen aangebracht aan laatst voormelde vrijstelling, om reden dat deze BV-korting het voorwerp was van de meeste wijzigingen (lees: inperkingen). Dit mag misschien niet verbazen, in acht genomen dat in 2021 er 18.961 ondernemingen die voorzagen in ploegen- en nachtarbeid, goed waren voor 1,867 miljard euro aan vrijstellingen inzake de doorstorting van bedrijfsvoorheffing, en dit op een (reeds vermeld)  totaal van 3,636 miljard euro (Parlementaire vraag nr. 885 van de heer Steven Matheï d.d. 21.02.2022).

De aangescherpte wijzigingen inzake ‘ploegen- en nachtarbeid’

De initieel beoogde doelstelling van deze maatregel betrof de tegemoetkoming in de bijkomende kosten die een tewerkstelling in een ploegenstelsel met zich meebrengt.

Uit voormeld rapport van het Rekenhof blijkt onder meer dat er op het terrein veel onzekerheid bestaat over de toepassing van deze vrijstelling. Meer concreet beveelt dit rapport aan om het begrip ploegenarbeid te verduidelijken.

Eerder dan het begrip ploegenarbeid te verduidelijken, worden bepaalde toepassingsvoorwaarden aangescherpt, teneinde het toepassingsgebied beter af te lijnen en doelgerichter te maken, zonder hierdoor de historisch beoogde doelgroep van de toepassing van deze vrijstelling uit te sluiten.

Opmerking: niets belet uiteraard dat u overeenkomstig de artikels 368 en 368/1 WIB92, nog steeds zolang de wettelijke verjaringstermijn niet is verstreken, een vrijstelling kan bekomen onder de (minder strenge) regeling zoals deze van kracht was voor dat de hieronder besproken wijzigingen van kracht werden.

Let wel: indien u van de oude regeling gebruik wilt maken, dient u met een verjaringstermijn van 3 of 5 jaar rekening te houden.   

Welke voorwaarden worden aangescherpt?

1. De door de wet voorziene ploegenpremie en de nachtpremie moet voortaan een zekere minimale substantie bevatten.

Hiermee wordt beoogd om de ploegenpremies die recent door bepaalde werkgevers in het leven werden geroepen zonder enige substantie, en die dus louter zijn voorzien om binnen het toepassingsgebied van deze maatregel te vallen, voortaan buiten beschouwing te kunnen laten. De  minimumsubstantie beoogt m.a.w. een rem te zetten op de introductie van nieuwe minimalistische ploegenpremies of nachtpremies die louter vanuit fiscaal motief worden opgezet en die niet zijn ontstaan vanuit sociaal overleg of vanuit de wens om de werknemer te compenseren voor het ploegenwerk of het nachtwerk. Hiermee wordt beoogd om een objectief aanknopingspunt te hebben wat betreft het bewijs dat er effectief een dergelijke premie werd betaald of toegekend en om de lat gelijk te leggen voor alle werkgevers die van de toepassing van deze vrijstelling gebruik maken.

Aangezien in de meeste ondernemingen, hogere premies van toepassing zijn bij nachtarbeid dan bij ploegenarbeid, wordt een hoger minimumpercentage voorzien voor nachtpremies dan voor ploegenpremies. De minimumsubstantie wordt uitgedrukt in een percentage dat voor ploegenpremies op 2 pct. en voor nachtpremies op 12 pct. wordt vastgelegd. De premie voldoet dus wanneer het bedrag van deze premie die wordt toegekend voor een in ploegenarbeid of nachtarbeid gepresteerd uur gelijk is aan of hoger is dan respectievelijk 2 pct. of 12 pct. van het bruto-uurloon dat contractueel door de werkgever wordt betaald indien dezelfde werknemer dezelfde prestaties niet in het kader van respectievelijk ploegenarbeid en/ of nachtarbeid zou verrichten.

2. De ploegenpremie moet voortaan worden voorzien in een objectief sociaal document, te weten het arbeidsreglement, in een op de onderneming van toepassing verklaarde cao of in de arbeidsovereenkomst die tussen de werkgever en de werknemer wordt gesloten.

Hoewel de mogelijkheid wordt voorzien om de ploegenpremie op te nemen in de arbeidsovereenkomst, is het niet de bedoeling dat dit leidt tot situaties waarbij sommige werknemers die ploegenarbeid verrichten een ploegenpremie krijgen en andere werknemers die eveneens ploegenarbeid verrichten niet. Om dit te vermijden zal een onderneming enkel worden aangemerkt als een onderneming waar ploegenarbeid wordt verricht, indien alle werknemers van die onderneming die ploegenarbeid verrichten de ploegenpremie ontvangen. Hiermee wordt vermeden dat de keuze van een werkgever om de ploegenpremie in het arbeidsreglement dan wel in de individuele arbeidsovereenkomsten vast te leggen, verschillende gevolgen kan genereren. De voorwaarde dat de ploegenpremie voortaan moet worden voorzien in het arbeidsreglement, in een op de onderneming van toepassing verklaarde cao of in de arbeidsovereenkomst die tussen de werkgever en de werknemer werd gesloten, maakt het eenvoudiger in geval van controle om te beoordelen of welbepaalde premies wel daadwerkelijk voor de toepassing van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor ploegenarbeid, nachtarbeid of volcontinuarbeid kwalificeren als ploegenpremie of nachtpremie. Bij deze toetsing moet men zich uiteraard niet laten leiden door zuivere formele aspecten, zoals de naam die aan de premie wordt gegeven of de wijze waarop deze in de loonbrief wordt verwerkt (zo is het toegelaten om de ploegenpremie te integreren in het uurloon wanneer contractueel bijvoorbeeld een substantieel hoger uurloon wordt overeengekomen in het geval in ploegen wordt gewerkt, dan in het geval er niet in ploegen wordt gewerkt), maar wel door de in de wet opgenomen criteria inzake substantie, met name dat ze enerzijds worden verleend naar aanleiding van de uitoefening van ploegenarbeid of nachtarbeid en anderzijds een minimale substantie omvatten.

Om werkgevers die gebruik maken van deze vrijstelling zonder te beschikken over een ploegenpremie of nachtpremie die bij cao, in het arbeidsreglement of in de arbeidsovereenkomst werden vastgelegd, de mogelijkheid te bieden om zich aan deze nieuwe vereiste te conformeren, voorziet dit ontwerp in een overgangsregeling, waardoor deze vereiste pas effectief van toepassing zal zijn op de premies die vanaf 1 april 2024 worden betaald of toegekend. 

In het aangepaste artikel 275/5 WIB92 worden voortaan, omdat dus de  minimumpercentages verschillend zijn, de regels die van toepassing zijn in het geval van nachtarbeid, strikt gescheiden van deze betrekkelijk de ploegenarbeid. Voortaan worden deze onder gebracht in van elkaar afgescheiden paragrafen. Paragraaf 1 zal de bepalingen bevatten voor ploegenarbeid en paragraaf 2 de bepalingen voor nachtarbeid, hetgeen een betere ‘monitoring’ zou moeten mogelijk maken.

3. De bestaande administratieve tolerantie die een beperkte pauze toestaat tussen de opeenvolging van twee ploegen, wordt verankerd. De wet schrijft nu voor dat een onderbreking tussen de opeenvolgende ploegen die 15 minuten of minder bedraagt, niet in aanmerking wordt genomen.

Het uitgangspunt blijft dat de ploegen verondersteld worden elkaar zonder onderbreking op te volgen. Hoewel het in principe niet de bedoeling kan zijn om een administratieve tolerantie die in de wet wordt opgenomen opnieuw ‘tolerant’ te interpreteren en het dus niet de bedoeling kan zijn dat deze pauze nog verder wordt uitgebreid, kan er uiteraard wel administratief in een supplementaire tolerantie worden voorzien, wanneer dit in zeer uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld in het kader van de sanitaire maatregelen ter bestrijding van de COVID-19-pandemie noodzakelijk zou zijn.

4. De 1/3de regel (de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor ploegen- en nachtarbeid wordt enkel toegekend voor werknemers die, overeenkomstig de arbeidsregeling waarin zij tewerkgesteld zijn, over de betrokken maand waarvoor de vrijstelling wordt gevraagd, tenminste 1/3 van hun arbeidstijd in ploegen- of nachtarbeid zijn tewerkgesteld) werd herschreven, in die zin dat:

a) deze regel voortaan enkel in uren wordt berekend. Dit met het oog op een verduidelijking van de bestaande wettekst en in navolging van het arrest van het Hof van beroep van Bergen van 21 oktober 2020 en de hieruit voortvloeiende recent bij circulaire toegelichte interpretatie;

b) deze voortaan als een absoluut minimum gehandhaafd wordt door de cumulatie van ploegenarbeid en nachtarbeid voor het bereiken van de 1/3de norm uit te sluiten;

c) in deze 1/3de regel een dubbele voorwaarde wordt voorzien: enerzijds moeten het uren betreffen die beantwoorden aan de definitie van ploegenarbeid of nachtarbeid, en anderzijds komen deze uren voor de toepassing van deze 1/3de regel in aanmerking indien er voor deze uren een ploegenpremie of nachtpremie wordt uitbetaald;

5. Voor wat de toepassing van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor werken in onroerende staat (werken in onroerende staat (afgekort ‘WIOS’), zijn werken zoals beoogd in art. 20, §2 van het KB nr. 1 van 29.12.1992 m.b.t. de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde) betreft, wordt voorzien dat werkgevers hiervan voortaan enkel gebruik kunnen maken wanneer zij aan hun verplichtingen inzake RSZ-aanmelding hebben voldaan. Het is evenwel niet de bedoeling om werkgevers uit te sluiten die van deze verplichtingen zijn vrijgesteld of die niet in het toepassingsgebied ervan zijn opgenomen. Deze maatregel beoogt dus enkel om werkgevers uit te sluiten die niet in overeenstemming handelen met de sociale wetgeving.

6. Vervolgens wordt ook een cumulverbod opgenomen, zodat wordt verduidelijkt dat het niet de bedoeling is om de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor de systeemvaart of voor werken in onroerende staat te cumuleren met de gewone vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor ploegenarbeid of nachtarbeid.

De verhoging van het vrijstellingstarief wanneer voldaan wordt aan de in artikel 275, § 3, WIB 92, bedoelde omschrijving van volcontinu arbeidssysteem, blijft natuurlijk wel nog mogelijk. Wat de combinatie van ploegenarbeid en een volcontinu arbeidssysteem betreft, mag de verhoogde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor een volcontinu arbeidssysteem enkel toegepast worden voor de bedrijfsvoorheffing die verband houdt met de prestaties van ploegen die effectief voldoen aan de voorwaarden inzake een volcontinu arbeidssysteem.

7. Tot slot, worden de voorwaarden waarbinnen uitzendkantoren gebruik kunnen maken van deze vrijstellingsmaatregel, herzien. Met name zullen enkel uitzendkantoren van deze maatregel gebruik kunnen maken wanneer zij in staat zijn om de bewijzen te leveren dat aan alle toepassingsvoorwaarden van deze maatregel is voldaan.

Deze aanpassing heeft dan ook tot doel om de uitzendkantoren er toe aan te zetten om, vooraleer zij de toepassing vragen van deze vrijstelling, bindende afspraken te maken met hun klanten, zodat kan worden gewaarborgd dat zij in geval van controle het bewijs kunnen leveren dat aan alle toepassingsvoorwaarden van deze maatregel wordt voldaan. De aanpassing beoogt dan ook het gelijke speelveld op het vlak van de bewijsvoering tussen de uitzendkantoren en de klanten van deze uitzendkantoren te garanderen (de specifieke situatie van uitzendkantoren kan niet worden ingeroepen om te worden vrijgesteld van de aanlevering van het bewijs dat aan de diverse toepassingsvoorwaarden van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor ploegen- en nachtarbeid is voldaan).

Teneinde voortaan zo veel mogelijk tot een geharmoniseerde toepassing van deze vrijstelling door het uitzendkantoor en de klant te komen, wordt voorzien dat de uitzendkantoren enkel kunnen gebruik maken van deze vrijstelling wanneer zij hiervoor toestemming hebben gekregen van de klant. Situaties waarbij het uitzendkantoor aanspraak maakt op een vrijstelling zonder dat de klant hiervan op de hoogte is, worden voortaan uitgesloten.

Teneinde de uitzendkantoren de mogelijkheid te geven zich aan deze nieuwe voorwaarde te conformeren en te vermijden dat in te grote mate moet worden ingegrepen op lopende contracten, wordt voorzien dat deze nieuwe voorwaarde pas van toepassing is voor de bezoldigingen die deze uitzendkantoren betalen of toekennen vanaf 1 oktober 2022.

Besluit

De compensaties die zijn uitgewerkt volgen het gezond verstand. De hervorming van de vrijstelling van de doorstorting van de bedrijfsvoorheffing komt er na een uitgebreide analyse van het Rekenhof. Deze hervorming sluit onder meer de mogelijkheid uit dat men kunstmatig de ingehouden bedrijfsvoorheffing zou optrekken om vervolgens een groter belastingvoordeel te verkrijgen.

Hoewel aanzienlijk op de vrijstellingen inzake de doorstorting van bedrijfsvoorheffing had kunnen bespaard worden, beperkt deze Wet zich tot enkele correcties. Deze kunnen weliswaar verwaarloosbaar genoemd worden, in acht genomen dat zij slechts  100 miljoen euro zullen opleveren, wat nauwelijks 2,4 % is van de totale kosten voor die vrijstellingen.

Maar het was dan ook niet de bedoeling om de historisch beoogde doelgroep van de toepassing van deze vrijstelling uit te sluiten.

 

Auteur: Jan De Greef - Advocaat