|
Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging van diverse andere
bepalingen ter zake
| |
|
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij
bekrachtigen hetgeen volgt:
|
HOOFDSTUK 1. Algemene bepaling
|
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in
artikel 74 van de Grondwet
|
HOOFDSTUK 2. Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek
|
Afdeling 1. Wijzigingen van boek I van het Burgerlijk Wetboek
|
Art. 2. In artikel 205bis van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 mei 1981 en gewijzigd bij de wet van 10 december 2012,
wordt paragraaf 2 vervangen als volgt :
|
§ 2. De nalatenschap van degene die overleden is zonder nakomelingen achter te laten is levensonderhoud verschuldigd aan de bloedverwanten
in opgaande lijn van de erflater die ten tijde van het
overlijden of door het overlijden behoeftig zijn. Dit levensonderhoud
wordt toegekend ofwel in de vorm van een maandelijkse lijfrente
vastgesteld zoals de rente, in voorkomend geval, verschuldigd tijdens
het leven van de erflater in toepassing van artikel 205 zou zijn
vastgesteld, ofwel in de vorm van een kapitaal dat overeenstemt met de
gekapitaliseerde waarde van deze lijfrente.
|
Het bedrag van het levensonderhoud toegekend in de vorm van een kapitaal of de gekapitaliseerde waarde van de lijfrende kan nooit één
vierde van de massa bedoeld in artikel 922 overschrijden per opgaande
lijn van bloedverwanten.
|
Het bedrag van het kapitaal of de gekapitaliseerde waarde van de lijfrente wordt bepaald rekening houdende met de levensverwachting
van de schuldeiser die volgt uit de Belgische prospectieve sterftetafels
die jaarlijks worden gepubliceerd door het Federaal Planbureau en met
de gemiddelde rentevoeten over het laatste jaar van de lineaire
obligaties waarvan de maturiteit kleiner is dan de levensverwachting
van de schuldeiser. De in aanmerking te nemen rentevoeten worden
toegepast na aftrek van de roerende voorheffing en mogen niet lager
zijn dan 0 % per jaar.
|
De minister van Justitie bepaalt jaarlijks op 1 juli, op voorstel van het Federaal Planbureau, twee tabellen, een voor mannen en een voor
vrouwen, die toelaten om het bedrag van het kapitaal of de gekapitaliseerde
waarde van de lijfrente te berekenen op de wijze zoals
voorgeschreven in het derde lid. Deze tabellen worden ieder jaar in het
Belgisch Staatsblad bekendgemaakt..
|
Art. 3. In artikel 378, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 2001 en gewijzigd bij de wetten van
13 februari 2003 en 30 juli 2013, worden de woorden de in artikel 410,
§ 1, 1° tot 6°, 8°, 9° en 11° tot 14° bepaalde handelingen vervangen door
de woorden de in artikel 410, § 1, 1° tot 6° en 8° tot 14° bepaalde
handelingen.
|
Art. 4. Artikel 410, § 1, 10°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 2001 en opgeheven bij de wet van 13 februari 2003,
wordt hersteld als volgt :
|
10° de minderjarige te vertegenwoordigen in de hoedanigheid van
vermoedelijk erfgenaam bij een door de wet toegelaten erfovereenkomst,
waarbij de vermelde erfovereenkomst echter niet, in hoofde van
de minderjarige, de verzaking aan rechten in een niet opengevallen
nalatenschap tot gevolg kan hebben;.
|
Art. 5. Artikel 492/1, § 2, derde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wet van
25 april 2014, wordt aangevuld met de bepaling onder 18°, luidende :
18° het aangaan van een door de wet toegelaten erfovereenkomst..
|
Art. 6. In artikel 492/3 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013 die gewijzigd is bij de wet van 12 mei 2014, wordt de
eerste zin, die aanvangt met de woorden De rechterlijke en eindigt met de woorden "en 1478, vierde lid", aangevuld met de woorden "evenals de door de wet toegelaten erfovereenkomsten".
|
Art. 7. In artikel 493 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 17 maart 2013 die gewijzigd is bij de wet van 12 mei 2014, worden de
volgende wijzigingen aangebracht
|
1° in het eerste lid van paragraaf 2 worden de woorden , evenals de door de wet toegelaten erfovereenkomsten, ingevoegd tussen de
woorden bedoelde handelingen en de woorden die door de
beschermde persoon;
|
2° in het derde lid van paragraaf 2 worden de woorden , evenals de door de wet toegelaten erfovereenkomsten, ingevoegd tussen de
woorden 1478, vierde lid en de woorden voorwaardelijk werden;
|
3° in het eerste lid van paragraaf 3 worden de woorden of een door de wet toegelaten erfovereenkomst, twee keer ingevoegd na de
woorden 1478, vierde lid, en 1478, vierde lid, bedoelde handeling.
|
Art. 8. Artikel 497/2 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, wordt
aangevuld met de bepaling onder 27°, luidende :
|
27° het aangaan van een door de wet toegelaten erfovereenkomst, in de hoedanigheid van beschikker, of in de hoedanigheid van vermoedelijk
erfgenaam wanneer de erfovereenkomst, in hoofde van de
beschermde persoon, de verzaking aan rechten in een niet opengevallen
nalatenschap tot gevolg heeft..
|
Art. 9. Artikel 499/7, § 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wet van
25 april 2014, wordt aangevuld met de bepaling onder 15°, luidende :
|
15° een door de wet toegelaten erfovereenkomst aan te gaan, in de hoedanigheid van vermoedelijk erfgenaam, waarbij de vermelde
erfovereenkomst echter niet, in hoofde van de beschermde persoon, de
verzaking aan rechten in een niet opengevallen nalatenschap tot gevolg
kan hebben..
|
Afdeling 2. Wijzigingen van boek III van het Burgerlijk Wetboek
|
Art. 10. In artikel 745quater van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 mei 1981 en gewijzigd bij de wetten van 31 maart 1987,
1 juli 2006 en 30 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht
:
|
1° in paragraaf 1 wordt het woord vorderen vervangen door het woord vragen;
|
2° een paragraaf 1/1 wordt ingevoegd, luidende :
|
§ 1/1. Onverminderd paragraaf 4 kan de omzetting die gevraagd wordt door een afstammeling, of door een geadopteerd kind, of door
een afstammeling van deze, die niet tevens afstammeling of geadopteerd
kind, of afstammeling van deze, van de langstlevende echtgenoot
is, niet worden geweigerd, indien die vraag is gesteld binnen de
termijnen bepaald in artikel 745sexies, § 2/1.
|
Hetzelfde geldt voor de omzetting die gevraagd wordt door de langstlevende echtgenoot wanneer de blote eigendom geheel of
gedeeltelijk behoort aan afstammelingen en geadopteerde kinderen
zoals omschreven in het eerste lid.
|
Tenzij alle blote eigenaars en de langstlevende echtgenoot anders zijn overeengekomen, wordt het vruchtgebruik in de gevallen vermeld in
het eerste en tweede lid, omgezet in een onverdeeld aandeel van de
nalatenschap in volle eigendom. Dit aandeel wordt bepaald op basis
van de omzettingstabellen bedoeld in artikel 745sexies, § 3, en de leeftijd
van de vruchtgebruiker op de datum van de vraag. De artikelen
745quinquies, § 3, en 745sexies, § 3, vierde tot en met zesde lid, zijn
van overeenkomstige toepassing.
|
Wanneer evenwel omwille van de gezondheidstoestand van de vruchtgebruiker zijn verwachte levensduur manifest lager is dan deze
van de omzettingstabellen, kan de rechter, op vraag van een blote
eigenaar of de langstlevende echtgenoot, de toepassing van de
omzettingstabellen uitsluiten en andere omzettingsvoorwaarden bepalen.;
|
3° in § 2, eerste lid, worden de woorden § 1 vervangen door de woorden de paragrafen 1 en 1/1;
|
4° in § 2, vierde lid, worden de woorden § 1 vervangen door de woorden de paragrafen 1 en 1/1;
|
5° in paragraaf 3 wordt de komma voor en na het woord kan opgeheven.
|
Art. 11. In artikel 745sexies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 mei 1981 en gewijzigd bij de wetten van 30 juli 2013,
22 mei 2014 en 19 juni 2016 wordt een paragraaf 2/1 ingevoegd,
luidende :
|
§ 2/1. De omzetting waarvan sprake in artikel 745quater, § 1/1 kan echter enkel in het kader van de procedure van vereffening en verdeling
worden gevraagd, uiterlijk bij de mededeling van de aanspraken
vermeld in artikel 1218, § 1, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
Is de vraag niet binnen die termijn gesteld, dan kan de omzetting later
nog worden gevorderd, maar behoudt de rechtbank dezelfde beoordelingsbevoegdheid
als bij een vraag tot omzetting op grond van
artikel 745quater, § 1. Zo ook indien de omzetting van het vruchtgebruik
wordt gevraagd nadat de nalatenschap minnelijk verdeeld is, met
geheel of gedeeltelijk behoud van het vruchtgebruik voor de langstlevende..
|
Art. 12. In boek III, titel I, hoofdstuk VI van hetzelfde Wetboek wordt het opschrift van afdeling I vervangen als volgt : Verdeling.
|
Art. 13. Artikel 816 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als
volgt :
|
Art. 816. Wanneer alle mede-erfgenamen meerderjarig, aanwezig of vertegenwoordigd, en bekwaam zijn, kan de verdeling minnelijk
gebeuren, in zodanige vorm en bij zodanige akte als de medeerfgenamen
dienstig oordelen..
|
Art. 14. Artikel 817 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 maart 2013, wordt vervangen als volgt :
|
Art. 817. Wanneer zich onder de mede-erfgenamen minderjarigen bevinden, of beschermde personen die krachtens artikel 492/1, § 2, onbekwaam
zijn verklaard om goederen te vervreemden, of andere
personen zoals omschreven in artikel 1225 van het Gerechtelijk
Wetboek, geschiedt de minnelijke verdeling evenwel zoals in artikel
1206 van het Gerechtelijk Wetboek bepaald. Zo ook indien de
nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard..
|
Art. 15. Artikel 818 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 14 juli 1976, wordt hersteld als volgt :
|
Art. 818. Verdeling kan gevorderd worden, zelfs wanneer een van de mede-erfgenamen het afzonderlijk genot mocht hebben gehad van
een gedeelte van de goederen der nalatenschap, tenzij er een akte van
verdeling is geweest of een tot het verkrijgen van de verjaring
voldoende bezit..
|
Art. 16. Artikel 819 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 10 mei 1960, 29 april 2001 en 17 maart 2013, wordt vervangen als
volgt :
|
Art. 819. De vordering tot verdeling ten aanzien van minderjarige of meerderjarige mede-erfgenamen die krachtens artikel 492/1, § 2, onbekwaam
zijn verklaard om goederen te vervreemden, kan worden
ingesteld door hun voogd of bewindvoerder die daartoe bijzonder
gemachtigd is door de vrederechter van het voogdijforum of het
bewindsforum.
|
Art. 17. Artikel 820 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
|
Art. 820. § 1. Iedere mede-erfgenaam die tot betaling van de schulden en lasten van de nalatenschap gehouden is, kan eisen dat deze
schulden en lasten worden betaald vooraleer tot verdeling in natura
wordt overgegaan, en dat, zo nodig, onverdeelde goederen vooraf
worden verkocht, indien het gereed geld en de bankrekeningen,
behorend tot de massa, hiervoor niet voldoende lijken.
|
§ 2. De onverdeelde goederen worden in de onderstaande volgorde ter voldoening van het passief besteed :
|
1° het geld en de bankrekeningen;
|
2° de openbare fondsen, de effecten op naam, de schuldvorderingen
en de andere onlichamelijke roerende goederen;
|
3° de lichamelijke roerende goederen;
|
4° de onroerende goederen.
|
§ 3. Iedere mede-erfgenaam kan evenwel de verkoop waarvan sprake in paragraaf 1 verhinderen door een voldoende zekerheid te verschaffen
tegen ieder verhaal.
|
§ 4. Indien de mede-erfgenamen het over de aanwijzing van de bij voorrang te verkopen goederen niet eens zijn, wordt het geschil in het
kader van de gerechtelijke verdeling behandeld en beoordeeld..
|
Art. 18. Artikel 821 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 oktober 1967, wordt vervangen als volgt :
|
Art. 821. Iedere mede-erfgenaam doet, volgens de hierna te bepalen
regels, in de massa inbreng van de giften die hem gedaan zijn en van de
sommen die hij schuldig is..
|
Art. 19. Artikel 822 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 10 oktober 1967, wordt hersteld als volgt :
|
Art. 822. § 1. De verdeling van de nalatenschap gebeurt in principe
in natura. Er wordt naar gestreefd voor elke mede-erfgenaam een kavel
te vormen met goederen van gelijke aard, gelijke hoedanigheid en
gelijke deugdelijkheid.
|
De gelijkheid die tussen de mede-erfgenamen moet worden verwezenlijkt is echter een gelijkheid in waarde.
|
§ 2. Bij de verdeling in natura moet men de verbrokkeling van erven
en de splitsing van bedrijven zoveel mogelijk vermijden..
|
Art. 20. Artikel 823 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 10 oktober 1967, wordt hersteld als volgt :
|
Art. 823. § 1. Van de regel van de verdeling in natura wordt
afgeweken indien een mede-erfgenaam zich op een wettelijke, testamentaire
of conventionele bepaling beroept, die hem het recht verleent
zich bepaalde goederen uit de massa bij voorrang te laten toewijzen,
dan wel dergelijke goederen bij voorkeur over te nemen of vooruit te
nemen.
|
§ 2. Indien een mede-erfgenaam, die zich niet op een dergelijke wettelijke, testamentaire of conventionele bepaling kan beroepen, de
toewijzing van een onverdeeld goed vraagt, en de andere medeerfgenamen
stemmen daarmee in, dan kunnen alle mede-erfgenamen
in onderlinge overeenstemming ook bedingen dat de overnemende
mede-erfgenaam het toegewezen goed gedurende een nader te bepalen
periode niet vrijwillig ten bezwarende titel mag vervreemden, tenzij
met instemming van alle mede-erfgenamen. Ze kunnen tevens een
forfaitaire vergoeding bepalen voor het geval dit verbod wordt
miskend..
|
Art. 21. Artikel 824 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 10 oktober 1967, wordt hersteld als volgt :
|
Art. 824. Indien de samenstelling van de massa niet toelaat om
kavels van gelijke waarde te vormen, wordt deze ongelijkheid door
middel van een opleg verrekend..
|
Art. 22. Artikel 825 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 10 oktober 1967, wordt hersteld als volgt :
|
Art. 825. § 1. Bij een minnelijke verdeling worden onverdeelde
goederen die geen van de mede-erfgenamen in zijn kavel wil of kan
nemen, uit de hand of openbaar verkocht.
|
Indien alle mede-erfgenamen het daarover eens zijn, kunnen ze ook beslissen dat de goederen bij opbod voor een notaris worden verkocht, waarbij derden niet worden toegelaten.
|
§ 2. Wanneer zich onder de mede-erfgenamen minderjarigen bevinden, of beschermde personen die krachtens artikel 492/1, § 2, onbekwaam
zijn verklaard om goederen te vervreemden, of andere
personen bedoeld in artikel 1225 van het GerechtelijkWetboek, heeft de
verkoop echter plaats zoals bepaald in deel IV, Boek IV, Hoofdstuk IV,
van het Gerechtelijk Wetboek. Zo ook indien de nalatenschap onder
voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard. In al deze gevallen
worden derden altijd tot de veiling opgeroepen..
|
Art. 23. Artikel 826 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, wordt vervangen als volgt :
|
Art. 826. Bij een gerechtelijke verdeling worden onverdeelde goederen die niet gevoeglijk kunnen worden verdeeld, verkocht zoals
bepaald in artikel 1224 van het Gerechtelijk Wetboek..
|
Art. 24. Artikel 827 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 oktober 1967, wordt vervangen als volgt :
|
Art. 827. Verdelingen, overeenkomstig de hierboven voorgeschreven regels gedaan, hetzij door voogden met machtiging van de
vrederechter van de plaats waar de voogdij is opengevallen, hetzij door
ontvoogde minderjarigen met bijstand van hun curator, hetzij namens
vermoedelijk afwezigen of niet aanwezigen, zijn definitief; zij zijn
slechts provisioneel, indien de voorgeschreven regels niet zijn nagekomen..
|
Art. 25. De artikelen 829 tot 833 van hetzelfde Wetboek worden opgeheven.
|
Art. 26. In hetzelfde Wetboek worden opgeheven :
|
1° artikel 838, vervangen bij de wet van 18 juli 1991 en gewijzigd bij de wet van 17 maart 2013;
|
3° artikel 840, gewijzigd bij de wetten van 29 april 2001 en 9 mei 2007.
|
Art. 27. Artikel 843 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
|
Art. 843. § 1. Onverminderd de artikelen 858bis, § 2, en 1100/7, moet iedere erfgenaam in rechte nederdalende lijn, die tot een nalatenschap
komt, zelfs indien hij onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaardt,
aan zijn mede-erfgenamen inbreng doen van al hetgeen hij van
de overledene, bij schenking onder de levenden of bij testament,
rechtstreeks of onrechtstreeks ontvangen heeft, tenzij de schenkingen
en legaten op zekere wijze zijn gedaan bij vooruitmaking en buiten
erfdeel of met vrijstelling van inbreng.
|
In afwijking van het eerste lid, worden de algemene legaten en de legaten onder algemene titel vermoed te zijn vrijgesteld van inbreng,
tenzij op zekere wijze werd bepaald dat zij voor inbreng vatbaar zijn.
|
§ 2. De erfgenaam niet bedoeld in paragraaf 1, moet geen inbreng doen van hetgeen hij van de overledene, bij schenking onder de
levenden of bij testament, rechtstreeks of onrechtstreeks ontvangen
heeft, tenzij op zekere wijze werd bepaald dat de schenkingen en
legaten voor inbreng vatbaar zijn..
|
Art. 28. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 843/1 ingevoegd, luidende :
|
Art. 843/1. § 1. De schenking die oorspronkelijk voor inbreng vatbaar is, kan later van inbreng worden vrijgesteld, door een
overeenkomst die tussen de schenker en de begiftigde wordt gesloten.
|
§ 2. De schenking die oorspronkelijk bij vooruitmaking en buiten erfdeel of met vrijstelling van inbreng is gedaan, kan later aan inbreng
worden onderworpen, door een overeenkomst die tussen de schenker
en de begiftigde wordt gesloten.
|
§ 3. De overeenkomst die deze modaliteit van de schenking wijzigt, zoals bedoeld in de paragrafen 1 en 2, wordt opgesteld in de vorm van
een beschikking onder de levenden.
|
§ 4. De schenker kan de aard van de schenking als zijnde voor inbreng vatbaar of als vooruitmaking ook bij testament wijzigen. In dat
geval is de begiftigde slechts door deze wijziging gebonden indien hij
ze na het overlijden van de schenker aanvaardt. Deze aanvaarding blijft
zonder invloed op de uitoefening van het keuzerecht van de begiftigde
in de nalatenschap van de schenker.
|
§ 5. De gift wordt overeenkomstig de regels bepaald in artikel 922/1, aangerekend op de datum van de overeenkomst bedoeld in paragraaf
3 of, indien de wijziging bij testament gebeurt, op de datum van
het overlijden van de schenker..
|
Art. 29. Artikel 844 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
|
Art. 844. De schenkingen en legaten gedaan bij vooruitmaking of met vrijstelling van inbreng, worden aangerekend overeenkomstig
artikel 922/1; het deel dat het beschikbaar gedeelte overschrijdt is aan
inkorting onderworpen overeenkomstig artikel 920.
|
Hetzelfde geldt voor de schenkingen en legaten die vatbaar zijn voor inbreng wanneer, na aanrekening op het globale voorbehouden erfdeel
van de erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent,
het overschot het beschikbaar gedeelte overschrijdt. In dat geval wordt
enkel de waarde van het goed die overblijft na de inkorting, ingebracht..
|
Art. 30. Artikel 845 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 december 2012, wordt vervangen als volgt :
|
Art. 845. § 1. Een erfgenaam gehouden tot inbreng, die uit eigen hoofde tot de nalatenschap komt, is slechts gehouden tot inbreng van
wat hij zelf heeft gekregen van de overledene, en niet van wat zijn
vader of zijn moeder heeft gekregen, zelfs wanneer hij zijn of
haar nalatenschap mocht aanvaard hebben. Behoudens andersluidend
beding gemaakt overeenkomstig paragraaf 2, brengt hij evenmin in wat
zijn kind of zijn afstammeling heeft gekregen.
|
§ 2. Het kind van de schenker kan zich echter, hetzij in de schenkingsakte, hetzij in een latere overeenkomst gesloten met de
schenker en de begiftigde, ertoe verbinden de schenking aan zijn eigen
kind in te brengen in de nalatenschap van de schenker, indien hij deze
aanvaardt. De artikelen 1100/2 tot 1100/6 zijn op deze verbintenis van
toepassing.
|
De goederen ontvangen door het begiftigde kleinkind worden in de nalatenschap van het kind dat zich heeft verbonden tot inbreng
overeenkomstig het eerste lid, behandeld alsof hij de goederen
gekregen heeft van deze laatste..
|
Art. 31. Artikel 846 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
|
Art. 846. De begiftigde die ten tijde van de schenking geen vermoedelijk erfgenaam was, maar erfgenaam is op de dag dat de
erfenis openvalt, is eveneens tot inbreng gehouden, onder de voorwaarden
bepaald in artikel 843..
|
Art. 32. Artikel 847, tweede zin, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 december 2012, wordt vervangen als volgt :
Zelfs ingeval zij diens nalatenschap mochten hebben verworpen,
moeten zij ook de giften die hij, van wie ze de plaats vervullen, van de
overledene heeft gekregen, inbrengen tenzij hij van inbreng werd
vrijgesteld..
|
Art. 33. Artikel 849 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
|
Art. 849. Schenkingen en legaten aan de echtgenoot of de wettelijk samenwonende van een erfgerechtigde zijn niet vatbaar voor inbreng.
|
Zijn de schenkingen en legaten gezamenlijk aan twee echtgenoten of wettelijk samenwonenden gedaan, van wie slechts één erfgerechtigd is,
dan brengt deze laatste de helft daarvan in; zijn de schenkingen en
legaten gedaan aan de echtgenoot of de wettelijk samenwonende die
erfgerechtigd is, dan brengt hij die geheel in..
|
Art. 34. Artikel 852 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
|
Art. 852. De kosten van voeding, van onderhoud, van opvoeding, van het aanleren van een ambacht, kosten van bruiloft en gebruikelijke
geschenken zijn geen giften. De aard van gebruikelijk geschenk wordt
beoordeeld op de dag waarop het wordt toegekend en rekening
houdend met het vermogen van de beschikker..
|
Art. 35. Artikel 853 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
|
Art. 36. Artikel 855 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
|
Art. 855. Zelfs wanneer het geschonken goed door toeval is teniet gegaan, is zijn waarde aan inbreng onderworpen overeenkomstig
artikel 858..
|
Art. 37. Artikel 856 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
|
Art. 856. De waarde die overeenkomstig artikel 858 moet worden ingebracht, brengt van rechtswege interesten op aan de wettelijke
rentevoet te rekenen van de dag van het overlijden van de beschikker..
|
Art. 38. Artikel 858 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
|
Art. 858. § 1. Onverminderd paragraaf 5, geschiedt de inbreng in waarde niettegenstaande elk andersluidend beding, hetzij door mindere
ontvangst, hetzij door de betaling aan de massa van de waarde van
het geschonken of het gelegateerde goed. De inbreng door mindere
ontvangst gebeurt hetzij door vooruitneming, hetzij door verrekening
op het aandeel van de mede-erfgenaam schuldenaar.
|
Indien de inbreng door mindere ontvangst geschiedt door vooruitneming, nemen de mede-erfgenamen aan wie de inbreng verschuldigd
is, een deel van gelijke waarde vooraf uit de massa van de nalatenschap.
De vooruitnemingen geschieden, zoveel mogelijk, in goederen
van gelijke aard, gelijke hoedanigheid en gelijke deugdelijkheid als het
voorwerp van de ingebrachte giften.
|
Na deze vooruitnemingen worden uit hetgeen in de massa overblijft, zoveel gelijke kavels samengesteld als er deelhebbende erfgenamen of
deelhebbende staken zijn.
|
Indien de inbreng geschiedt door aanrekening op het aandeel van de mede-erfgenaam schuldenaar, dooft de schuld uit door schuldvermenging.
Indien het in te brengen bedrag het aandeel van de medeerfgenaam
overtreft, geschiedt de inbreng door betaling van het
overschot aan de massa. Indien de mede-erfgenaam zelf een schuldvordering
ten laste van de massa heeft, wordt het op zijn aandeel in te
brengen bedrag slechts aangerekend ten belope van het saldo dat na
schuldvergelijking aan de massa toekomt.
|
§ 2. De inbreng van legaten geschiedt volgens de intrinsieke waarde van het gelegateerde goed op de dag van het openvallen van de
nalatenschap.
|
§ 3. De inbreng van schenkingen geschiedt volgens de intrinsieke waarde van het geschonken goed op de dag van de schenking,
geïndexeerd vanaf deze dag tot op de dag van het overlijden, in functie
van de index der consumptieprijzen van de maand van het overlijden
van de schenker, met als basisindex deze van de maand waarin de
schenking werd gedaan. Er wordt geen rekening gehouden met de vruchten die het geschonken goed heeft opgebracht tussen de dag van de schenking en deze van het overlijden van de beschikker, noch met het voordeel dat de begiftigde heeft gehaald uit het genot van het goed tijdens deze periode.
|
Van het eerste lid wordt afgeweken wanneer de begiftigde het recht om te beschikken over de volle eigendom van het geschonken goed niet
vanaf de dag van de schenking had. In dat geval, geschiedt de inbreng
volgens de waarde van het geschonken goed op de dag van het
overlijden van de beschikker, indien de begiftigde het recht om te
beschikken over de volle eigendom verkrijgt op het ogenblik van het
overlijden. Indien de begiftigde het recht om over de volle eigendom te
beschikken verkrijgt op een datum na het overlijden, geschiedt de
inbreng volgens de waarde van het geschonken goed op de dag van het
overlijden, verminderd met de waarde van de lasten die de uitoefening
van het beschikkingsrecht over de volle eigendom verhinderen. Indien
de begiftigde het recht om over de volle eigendom te beschikken
verkrijgt op een datum na de schenking, doch voor het overlijden van
de beschikker, geschiedt de inbreng volgens de waarde van het
geschonken goed op deze datum, geïndexeerd vanaf deze dag tot de
dag van het overlijden overeenkomstig het eerste lid.
|
§ 4. De intrinsieke waarde van het goed op de dag van de schenking is deze vermeld in de akte of uitgedrukt op de dag van de schenking,
behoudens indien zij manifest onredelijk is gelet op de staat en de
toestand van het goed op de dag van de schenking.
|
§ 5. De intrinsieke waarde van het goed op de dag van de schenking vermeld in de akte of uitgedrukt op de dag van de schenking, geldt
voor iedere erfgenaam die ze aanvaard heeft in de akte of bij een latere
overeenkomst gesloten met de schenker en de begiftigde.
|
De schenker en de begiftigde kunnen overeenkomen dat de inbreng van een schenking bedoeld in paragraaf 3, tweede lid, zal geschieden
volgens de intrinsieke waarde van het goed op de dag van de
schenking, geïndexeerd zoals bepaald in paragraaf 3, eerste lid. Deze
waarde geldt voor iedere erfgenaam die ze aanvaard heeft in de akte of
bij een latere overeenkomst gesloten met de schenker en de begiftigde.
|
De artikelen 1100/2 tot 1100/6 zijn van toepassing op de aanvaarding waarvan sprake in het eerste en het tweede lid.
|
De in het eerste en het tweede lid bedoelde verklaring van de erfgenamen ontneemt hen niet het recht om inkorting te vragen
overeenkomstig de artikelen 920 tot 928.
|
§ 6. De erfgenaam die tot de inbreng is gehouden, heeft de mogelijkheid om zijn verplichting uit te voeren door het geschonken
goed in natura in te brengen, voor zover dit hem nog toebehoort en dit
vrij is van elke last of bezetting, waarmee het nog niet bezwaard was
ten tijde van de schenking.
|
Deze inbreng geeft aanleiding tot de betaling van een opleg ten laste van de massa, indien de waarde van het goed dat in natura wordt
ingebracht de in te brengen waarde zoals bepaald in paragraaf
3 overschrijdt. Indien de waarde van het goed dat in natura wordt
ingebracht lager is dan de in te brengen waarde, is een opleg
verschuldigd aan de massa, ten laste van de erfgenaam die tot inbreng
is gehouden..
|
Art. 39. Artikel 858bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 mei 1981 en gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, wordt
vervangen als volgt :
|
Art. 858bis. § 1. De giften gedaan aan de langstlevende echtgenoot of de langstlevende wettelijk samenwonende zijn niet vatbaar voor
inbreng.
|
§ 2. Noch de langstlevende echtgenoot, noch de langstlevende wettelijk samenwonende kan de inbreng eisen van giften die aan
andere erfgenamen zijn gedaan, ongeacht of deze giften tussen de
andere erfgenamen aan inbreng zijn onderworpen of daarvan zijn
vrijgesteld.
|
§ 3. Bij overlijden van de schenker ontvangt de langstlevende echtgenoot echter het vruchtgebruik van de goederen die de schenker
heeft geschonken en waarvan hij zich het vruchtgebruik heeft voorbehouden,
op voorwaarde dat de echtgenoot op het tijdstip van de
schenking al die hoedanigheid heeft.
|
De artikelen 745quater tot 745septies zijn op dat vruchtgebruik van toepassing.
|
§ 4. De langstlevende wettelijk samenwonende ontvangt bij overlijden van de schenker het vruchtgebruik van het onroerend goed dat
tijdens het samenwonen het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats
diende en van de daarin aanwezige huisraad, indien de schenker die
goederen heeft geschonken terwijl hij zich het vruchtgebruik ervan had
voorbehouden en op voorwaarde dat de wettelijk samenwonende op
het tijdstip van de schenking al die hoedanigheid had.
Artikel 745octies, § 3, is op dat vruchtgebruik van toepassing.
|
§ 5. De echtgenoot of de wettelijk samenwonende kan aan dat vruchtgebruik verzaken. De artikelen 1100/2 tot 1100/5 zijn van
toepassing op die verzaking wanneer ze plaatsvindt bij leven van de
schenker..
|
Art. 40. Artikel 859 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
|
Art. 859. § 1. Om de gelijke behandeling van de mede-erfgenamen in de verdeling te verzekeren, wordt de vaststaande schuld die een
mede-erfgenaam tegenover de massa heeft, in de te verdelen massa
ingebracht. De regels betreffende de inbreng van giften zijn in beginsel
van toepassing op de inbreng van schulden.
|
§ 2. De inbreng van de schulden geschiedt derhalve hetzij door mindere ontvangst, hetzij door betaling van het verschuldigde bedrag
aan de massa.
|
Indien de inbreng door mindere ontvangst geschiedt door vooruitneming,
nemen de mede-erfgenamen aan wie de inbreng verschuldigd
is, een gelijk bedrag vooraf uit de massa van de nalatenschap.
|
Indien de inbreng geschiedt door aanrekening op het aandeel van de mede-erfgenaam- schuldenaar, dan dooft de schuld uit door schuldvermenging.
Indien het in te brengen bedrag het aandeel van de
mede-erfgenaam overtreft, blijft de mede-erfgenaam het saldo verschuldigd
met toepassing van de voorwaarden en termijnen die voor de
oorspronkelijke schuld golden. Indien de mede-erfgenaam zelf een
schuldvordering ten laste van de massa heeft, wordt zijn schuld slechts
op zijn aandeel aangerekend ten belope van het saldo dat na
schuldvergelijking aan de massa toekomt.
|
§ 3. Tenzij ze betrekking heeft op de prijs van verkochte goederen uit de onverdeeldheid, is de schuld pas opeisbaar vanaf het sluiten van de
verdelingsverrichtingen. De mede-erfgenaamschuldenaar kan echter
beslissen om de schuld eerder te voldoen.
|
§ 4. De interesten op de schuld lopen door zoals oorspronkelijk was bedongen of beslist. Indien geen interest was bedongen of opgelegd,
dan lopen de interesten van rechtswege vanaf het overlijden, aan de
wettelijke rentevoet. Indien de schuld tijdens de onverdeeldheid is
ontstaan, lopen de interesten van rechtswege vanaf de datum van
opeisbaarheid, aan de wettelijke rentevoet..
|
Art. 41. De artikelen 860 tot 869 van hetzelfde Wetboek worden opgeheven.
|
Art. 42. Artikel 887, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
|
Wanneer een mede-erfgenaam bewijst dat hij voor meer dan een
vierde is benadeeld, kan hij tegen de anderen een vordering instellen
tot aanvulling van het gedeelte dat hem bij de verdeling is toegekend.
|
De aanvulling wordt hem in geld toegekend, tenzij de partijen anders
overeenkomen.
|
De vordering tot aanvulling verjaart na vijf jaar te rekenen vanaf de
datum van de verdeling of, in geval van gedeeltelijke opeenvolgende
verdelingen, vanaf de datum van afsluiting van de verdeling..
|
Art. 43. Artikel 888 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
|
Art. 888. De vordering tot aanvulling is toegestaan tegen elke
handeling, ongeacht de benaming ervan, die ertoe strekt de onverdeeldheid
onder mede-erfgenamen te doen ophouden. In geval van opeenvolgende
gedeeltelijke verdelingen wordt het nadeel slechts beoordeeld
bij de afsluiting van de verdeling.
|
Ingeval de verdeling of de daarmee gelijkstaande handeling deel uitmaakt van een dading, is de vordering niet toegestaan ten aanzien
van die dading..
|
Art. 44. In artikel 891 van hetzelfde Wetboek worden de woorden op grond van artikel 887, eerste lid, ingevoegd tussen de woorden
Hij tegen wie een vordering tot vernietiging is ingesteld en de
woorden , kan die tegenhouden.
|
Art. 45. In artikel 892 van hetzelfde Wetboek worden de woorden
op grond van artikel 887, eerste lid, ingevoegd tussen de woorden
wegens bedrog of geweld en de woorden , indien hij de vervreemding.
|
Art. 46. Artikel 913 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 31 maart 1987, wordt vervangen als volgt :
|
Art. 913. § 1. De giften, hetzij bij akten onder de levenden, hetzij bij
testament, mogen de helft van de massa bedoeld in artikel 922 niet
overschrijden, indien de beschikker bij zijn overlijden één of meer
kinderen achterlaat.
|
§ 2. In de vorige paragraaf worden onder de naam kinderen begrepen, de afstammelingen in welke graad zij ook zijn; zij worden
evenwel slechts gerekend voor het kind waarvan zij in de nalatenschap
van de beschikker de plaats vervullen.
|
Art. 47. Artikel 914 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 december 2012, wordt vervangen als volgt :
|
Art. 914. § 1. Het deel van de nalatenschap dat overeenkomstig
artikel 913 aan de kinderen wordt voorbehouden, kan enkel met
vruchtgebruik ten voordele van de langstlevende echtgenoot worden
bezwaard zoals hierna bepaald :
|
1° indien de langstlevende echtgenoot gerechtigd is op het vruchtgebruik van de gehele nalatenschap, bezwaart dit vruchtgebruik zowel
het voorbehouden erfdeel van de kinderen als het beschikbaar gedeelte
van de nalatenschap;
|
2° indien de langstlevende echtgenoot slechts gerechtigd is op het
vruchtgebruik van een deel van de nalatenschap, bezwaart dit vruchtgebruik
bij voorrang het beschikbaar gedeelte en slechts voor het
overschot het voorbehouden erfdeel van de kinderen;
|
3° indien de langstlevende echtgenoot slechts gerechtigd is op het vruchtgebruik van bepaalde goederen van de nalatenschap en die
goederen, als gevolg van de verdeling, worden toegewezen aan de
kinderen, mogen die kinderen van de legatarissen van wie het legaat
niet door vruchtgebruik ten voordele van de langstlevende echtgenoot
is bezwaard, een compensatie eisen. Die compensatie is hun verschuldigd
in de vorm van een kapitaal dat overeenstemt met de waarde van
het vruchtgebruik die, in voorkomend geval, wordt bepaald zoals
aangegeven in artikel 745sexies, § 3.
|
§ 2. Indien de langstlevende wettelijk samenwonende gerechtigd is op het vruchtgebruik van bepaalde goederen van de nalatenschap en
die goederen, als gevolg van de verdeling, worden toegewezen aan de
kinderen, mogen die kinderen van de legatarissen van wie het legaat
niet door vruchtgebruik ten voordele van de langstlevende wettelijk
samenwonende is bezwaard, een compensatie eisen. Die compensatie is
hun verschuldigd in de vorm van een kapitaal dat overeenstemt met de
waarde van het vruchtgebruik die, in voorkomend geval, wordt
bepaald zoals aangegeven in artikel 745sexies, § 3..
|
Art. 48. Artikel 915 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 14 mei 1981 en 28 maart 2007, wordt opgeheven.
|
Art. 49. In artikel 915bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de
wet van 14 mei 1981 en gewijzigd bij de wetten van 20 mei 1997 en
22 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
|
1° in paragraaf 1 worden de woorden goederen van de nalatenschap vervangen door de woorden massa bedoeld in artikel 922;
|
2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden of het recht op
huur ingevoegd tussen de woorden het vruchtgebruik en de
woorden verliest van;
|
3° in paragraaf 2, tweede lid, worden de woorden of dit recht op huur ingevoegd tussen de woorden dit vruchtgebruik en de
woorden betrekking op, en worden de woorden of dit recht op
huur ingevoegd tussen de woorden dit vruchtgebruik en de
woorden voldoet aan;
|
4° een paragraaf 2/1 wordt ingevoegd, luidende :
|
§ 2/1. In elk geval, kan de langstlevende echtgenoot niet de inkorting vragen van de schenkingen gedaan door de overledene op
een tijdstip waarop de echtgenoot deze hoedanigheid niet had,
niettegenstaande de opname ervan in de massa bedoeld in artikel 922.
Evenmin kan hij voordeel genieten van de inkorting van dergelijke
schenkingen gevraagd door de afstammelingen van de overledene.;
|
5° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt :
|
§ 3. De rechten bedoeld in paragrafen 1 en 2 kunnen bij testament aan de langstlevende echtgenoot worden ontnomen, indien de echtgenoten
op de dag van het overlijden sinds meer dan zes maanden
gescheiden leefden en indien de erflater of de langstlevende echtgenoot,
bij een gerechtelijke akte, als eiser of als verweerder, ofwel een
afzonderlijk verblijf had gevorderd, ofwel een vordering tot echtscheiding
op grond van artikel 229 had ingeleid, en voor zover de
echtgenoten na die akte niet opnieuw zijn gaan samenwonen.
|
In het geval bedoeld in het eerste lid, houdt de aanstelling van een algemene legataris een weerlegbaar vermoeden in van de wil om de
langstlevende echtgenoot deze rechten te ontnemen.
|
Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing indien de echtgenoten de overeenkomst bedoeld in artikel 1287, derde lid, van het
Gerechtelijk Wetboek tot stand hebben gebracht. Deze overeenkomst
heeft uitwerking vanaf de neerlegging van het verzoekschrift tot
echtscheiding, tenzij de partijen in de overeenkomst hebben bepaald
dat deze uitwerking heeft vanaf de ondertekening.;
|
6° paragraaf 4 wordt vervangen als volgt :
§ 4. Wanneer de langstlevende echtgenoot opkomt samen met
erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent, wordt
zijn voorbehouden erfdeel overeenkomstig artikel 914 bij voorrang op
het beschikbaar deel aangerekend, en slechts voor het overschot op het
voorbehouden erfdeel van de mede-erfgenamen..
Art. 50. In artikel 916 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet
van 14 mei 1981, worden de woorden , van bloedverwanten in de
opgaande en in de nederdalende lijn vervangen door de woorden en
van bloedverwanten in de nederdalende lijn.
Art. 51. Artikel 917 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet
van 14 mei 1981, wordt opgeheven
Art. 52. Artikel 918 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van
14 mei 1981, wordt vervangen als volgt :
Art. 918. § 1. De inkorting van schenkingen kan niet worden
gevraagd door de erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden
erfdeel toekent die verzaakt hebben aan de vordering tot inkorting van
de desbetreffende schenking, door middel van een eenzijdige verklaring,
in de schenkingsakte of naderhand. De artikelen 1100/2 tot
1100/6 zijn van overeenkomstige toepassing op deze verzaking,
onverminderd het eenzijdig karakter van de verzaking.
De erfgenamen die hebben verzaakt aan de vordering tot inkorting
kunnen geen voordeel meer genieten van de inkorting die door
anderen zou worden gevraagd.
§ 2. Niettegenstaande de verzaking aan de vordering tot inkorting
bedoeld in paragraaf 1, wordt de waarde van de goederen die het
voorwerp uitmaken van de schenking opgenomen in de massa bedoeld
in artikel 922.
De verzaking aan de vordering tot inkorting kan niet tot gevolg
hebben dat de andere giften een grotere inkorting zouden ondergaan
dan de inkorting die zij zouden hebben ondergaan bij afwezigheid van
dergelijke verzaking.
§ 3. De verzaking aan de vordering tot inkorting heeft, in voorkomend
geval, geen uitwerking ten aanzien van de voor inbreng vatbare
aard van de schenking.
§ 4. De verzaking aan de vordering tot inkorting wordt, ongeacht de
nadere voorwaarden ervan, geacht geen gift te zijn. Dit vermoeden is
onweerlegbaar..
Art. 53. In artikel 919 van hetzelfde Wetboek worden de volgende
wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden beschikking uitdrukkelijk bij
vooruitmaking vervangen door de woorden beschikking op zekere
wijze bij vooruitmaking;
2° het tweede lid wordt opgeheven.
|
Art. 54. Artikel 920 van hetzelfde Wetboek, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met de volgende
paragrafen 2 tot 4 :
§ 2. Niettegenstaande elk andersluidend beding en behoudens het
in artikel 915bis, § 2, bedoelde geval van het voorbehouden erfdeel
geschiedt de inkorting enkel in waarde. Zij kan evenwel in natura
geschieden op vraag van de begiftigde.
§ 3. De beschikkingen, hetzij onder de levenden, hetzij wegens
overlijden, die enkel voor het vruchtgebruik moeten worden ingekort
maar die betrekking hebben op andere goederen dan die welke worden
bedoeld in artikel 915bis, § 2, worden eveneens ingekort in waarde. De
vergoeding voor de inkorting is gelijk aan de gekapitaliseerde waarde
van dit vruchtgebruik op de dag van het overlijden; ze wordt berekend
door de bepalingen van de artikelen 745sexies, § 3, en 745quinquies, § 4,
naar analogie toe te passen.
§ 4. In afwijking van paragraaf 2 geschiedt de inkorting van legaten
in natura wanneer de begiftigde geen erfgenaam is..
Art. 55. Artikel 922 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van
22 december 1998, wordt vervangen als volgt :
Art. 922. Om de inkorting te bepalen, vormt men een massa uit alle
goederen die bij het overlijden van de schenker of testator aanwezig
waren. Na aftrek van de schulden, worden de goederen waarover hij bij
schenking onder de levenden heeft beschikt, fictief daarbij gevoegd
volgens hun staat en hun waarde zoals bepaald in artikel 858, §§ 3 tot
5. Over al die goederen berekent men het gedeelte waarover hij heeft
mogen beschikken, met inachtneming van de hoedanigheid van de
door hem achtergelaten erfgenamen..
|
Art. 56. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 922/1 ingevoegd, luidende :
Art. 922/1. § 1. De giften toegekend door de schenker of de testator
worden aangerekend, naar gelang het geval, op de globale reserve van
de erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent of op
het beschikbaar deel, in de volgorde waarin ze zijn toegekend, te
beginnen met de oudste. De legaten worden aangerekend op de dag
van openvallen van de nalatenschap.
§ 2. De giften die als voorschot op erfdeel worden vermaakt aan een
erfgenaam aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent, worden
op de globale reserve van de erfgenamen aan wie de wet een
voorbehouden erfdeel toekent, aangerekend en, bijkomend, op het
beschikbaar deel. Het meerdere wordt ingekort.
Deze giften blijven voor inbreng vatbaar niettegenstaande, in voorkomend
geval, hun gehele of gedeeltelijke aanrekening op het beschikbaar
deel. In geval van gehele of gedeeltelijke inkorting, dienen zij
evenwel slechts te worden ingebracht ten belope van hetgeen overblijft
na inkorting.
§ 3. De giften die bij vooruitmaking en buiten erfdeel of met
vrijstelling van inbreng aan een erfgenaam aan wie de wet een
voorbehouden erfdeel toekent, worden vermaakt, evenals deze waarvan
de begunstigde geen erfgenaam is aan wie de wet een voorbehouden
erfdeel toekent, worden op het beschikbaar deel aangerekend. Het
meerdere wordt ingekort..
Art. 57. Artikel 924 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als
volgt :
Art. 924. Indien de gift, die in waarde wordt ingekort, het
beschikbaar gedeelte overschrijdt, vergoedt de begiftigde, al dan niet
erfgerechtigd, de erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel
toekent, ten belope van het overschrijdende gedeelte van de gift, wat
ook het bedrag hiervan is.
De betaling van de vergoeding door de erfgenaam geschiedt in
mindere ontvangst en, indien hij erfgenaam is aan wie de wet een
voorbehouden erfdeel toekent, bij voorrang door toerekening op zijn
voorbehouden rechten.
Na voorafgaandelijke uitwinning van de goederen van de schuldenaar
van de vergoeding voor de inkorting en ingeval van onvermogen
van deze laatste, kunnen de erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden
erfdeel toekent, de inkorting vorderen tegen derden die de
goederen die van de giften deel uitmaakten onder kosteloze titel
hebben verworven van de begiftigde of van de opvolgende begunstigde
ten kosteloze titel. De vordering geschiedt op dezelfde wijze als
tegen de begiftigden zelf en volgens de dagtekeningen van de
vervreemdingen, te beginnen met de laatste.
|
De vordering tot inkorting kan niet worden uitgeoefend tegen de derden bedoeld in het derde lid door de erfgenamen aan wie de wet een
voorbehouden erfdeel toekent die, overeenkomstig artikel 1100/5,
hetzij in de schenkingsakte, hetzij bij een latere uitdrukkelijke verklaring,
hebben toegestemd in de vervreemding van het gegeven goed. De
artikelen 1100/2, 1100/3, 1100/4 en 1100/6 zijn van toepassing op deze
toestemming.
De vordering tot inkorting kan door de erfgenamen aan wie de wet
een voorbehouden erfdeel toekent, niet worden uitgeoefend ten
aanzien van legaten waarvan zij de afgifte hebben toegekend met
kennis van de aantasting van het hun voorbehouden gedeelte. In dat
geval kan voor de andere giften evenwel geen grotere inkorting gelden
dan diegene die zou zijn toegepast zonder een dergelijke afgifte.
De vergoeding voor de inkorting wordt uiterlijk betaald op het
ogenblik van de verdeling, behoudens andersluidend akkoord tussen
de mede-erfgenamen..
Art. 58. Artikel 925 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de
woorden bedoeld in artikel 920, § 2, tweede lid.
Art. 59. Artikel 928 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als
volgt :
Art. 928. § 1. De vordering tot inkorting ten aanzien van een gift
toegekend aan een erfgenaam verjaart na dertig jaar te rekenen vanaf
het openvallen van de nalatenschap.
De erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent,
zijn echter vervallen van het recht om de inkorting te vorderen indien
zij, terwijl zij weet hebben van de aantasting van hun voorbehouden
deel, de inkorting van de giften bedoeld in het eerste lid, niet hebben
gevraagd op de dag van de afsluiting van de vereffening-verdeling van
de nalatenschap.
|
§ 2. De vordering tot inkorting ten aanzien van een gift toegekend aan een begiftigde die geen erfgenaam is, verjaart na twee jaar te
rekenen vanaf de afsluiting van de vereffening-verdeling van de
nalatenschap voor zover uit deze vereffening de aantasting blijkt van
het voorbehouden deel van de erfgenamen aan wie de wet een
voorbehouden erfdeel toekent of, in elk geval, na maximum dertig jaar
te rekenen vanaf het openvallen van de nalatenschap.
De begiftigde kan evenwel, op elk ogenblik, de erfgenamen aan wie
de wet een voorbehouden erfdeel toekent, aanmanen om standpunt in
te nemen over het principe en, in voorkomend geval, het bedrag van de
inkorting van de gift die hem werd toegekend. In dat geval, nemen de
erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent, een
standpunt in over het principe van de inkorting, op straffe van verval
ten laatste binnen het jaar volgend op de ingebrekestelling en
beschikken zij, te rekenen vanaf deze princiepsverklaring, over een
termijn van twee jaar om de inkorting te vorderen en om het bedrag
ervan vast te stellen..
Art. 60. Artikelen 929 en 930 van hetzelfde Wetboek worden opgeheven.
Art. 61. Artikel 1076, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt
aangevuld met de volgende zin :
De artikelen 1100/2 tot 1100/6 zijn van toepassing..
Art. 62. Artikel 1079 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als
volgt :
Art. 1079. De verdeling, door de bloedverwant in de opgaande lijn
gemaakt, kan worden betwist uit hoofde van benadeling voor meer dan
een vierde; onverminderd de mogelijkheid om de inkorting te vorderen
overeenkomstig de artikelen 920 tot 928..
Art. 63. In boek III van hetzelfde Wetboek wordt een titel IIbis
ingevoegd die de artikelen 1100/1 tot 1100/7 bevat, luidende :
|
TITEL IIbis. ERFOVEREENKOMSTEN
|
HOOFDSTUK I. Algemene bepalingen
|
Art. 1100/1. § 1. Men kan geen erfkeuze maken omtrent een
nalatenschap die nog niet is opengevallen, noch enige verbintenis
aangaan of enige overeenkomst sluiten omtrent de attributen van de
hoedanigheid van erfgenaam of legataris, tenzij in de gevallen bij de
wet bepaald. Evenmin kan men enig beding maken of enige overeenkomst
sluiten betreffende de toekomstige nalatenschap van een derde,
tenzij in de gevallen bij de wet bepaald.
Aldus is elke overeenkomst met betrekking tot de erfkeuze, tot het
principe of de nadere regels van de inbreng, alsook tot het principe of
de nadere regels van de inkorting betreffende een nalatenschap die nog
niet is opengevallen, verboden, tenzij in de gevallen bij de wet bepaald.
§ 2. Overeenkomsten of bedingen onder kosteloze titel betreffende de
eigen toekomstige nalatenschap van een partij kunnen evenmin
worden gesloten of opgemaakt, tenzij in de gevallen bij de wet bepaald.
§ 3. Overeenkomsten of bedingen onder bezwarende titel betreffende
de eigen toekomstige nalatenschap van een partij kunnen wel geldig
worden gesloten of opgemaakt in de vorm van een notariële akte
wanneer zij onder bijzondere titel zijn, tenzij in de gevallen waarin de
wet dit uitdrukkelijk verbiedt. Een overeenkomst of beding is onder
bijzondere titel, wanneer de overeenkomst of het beding niet de
algemeenheid van de goederen betreft die de partij bij zijn overlijden
zal nalaten, en evenmin een evenredig deel van de goederen die de
partij zal nalaten, noch al zijn onroerende goederen, al zijn roerende
goederen, of een evenredig deel van al zijn onroerende goederen of van
al zijn roerende goederen bij zijn overlijden.
Overeenkomsten of bedingen onder bezwarende titel betreffende de
eigen toekomstige nalatenschap van een partij die de algemeenheid van
de goederen betreffen die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, of een
evenredig deel van de goederen die de partij zal nalaten, of al zijn
onroerende goederen, al zijn roerende goederen, of een evenredig deel
van al zijn onroerende goederen of van al zijn roerende goederen bij zijn
overlijden, zijn niet toegelaten, tenzij in de gevallen bij de wet bepaald.
Art. 1100/2. § 1. Een minderjarige kan enkel partij zijn bij een
erfovereenkomst in de hoedanigheid van vermoedelijk erfgenaam,
waarbij de erfovereenkomst echter niet, in hoofde van de minderjarige,
de verzaking aan rechten in een niet opengevallen nalatenschap tot
gevolg kan hebben. Artikel 410, § 1, 10° is van toepassing.
§ 2. De persoon die, krachtens artikel 492/1, § 2, onbekwaam werd
verklaard om een erfovereenkomst aan te gaan, kan deze toch aangaan,
met alle eraan verbonden gevolgen, na machtiging, op zijn verzoek, door de vrederechter bedoeld in artikel 628, 3° van het Gerechtelijk Wetboek. De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van de beschermde persoon. De artikelen 1241 en 1246 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.
|
HOOFDSTUK II. Sanctionering van niet toegelaten erfovereenkomsten
|
Art. 1100/3. Elke erfovereenkomst die niet door de wet is toegelaten,
is absoluut nietig.
Hetzelfde geldt voor de overeenkomsten opgesteld met miskenning
van artikel 1100/5 en, in het geval het een overeenkomst bedoeld in
artikel 1100/7 betreft, met miskenning van deze bepaling.
|
HOOFDSTUK III. Gevolgen van de erfovereenkomsten
|
Art. 1100/4. § 1. De erfovereenkomst heeft, in hoofde van de
ondertekenaar, niet de vervroegde aanvaarding van de nalatenschap
waarop zij betrekking heeft tot gevolg.
§ 2. Elke erfovereenkomst toegelaten door de wet bindt degene die
tot de nalatenschap komt bij plaatsvervulling van de ondertekenaar.
§ 3. Ingeval de erfovereenkomst in hoofde van de ondertekenaars een
verzaking aan rechten in een niet opengevallen nalatenschap tot gevolg
heeft, kan deze verzaking door de verzaker worden herroepen in de
volgende gevallen :
1° indien de begunstigde van de verzaking een aanslag op het leven
van de verzaker heeft gepleegd;
2° indien hij zich tegenover hem heeft schuldig gemaakt aan
mishandelingen, misdrijven of grove beledigingen.
Behoudens andersluidend beding in de overeenkomst, heeft de
herroeping enkel gevolgen ten aanzien van de verzaking verricht door
de verzaker ten voordele van de begunstigde.
De herroeping heeft nooit van rechtswege plaats. De eis tot
herroeping moet ingesteld worden binnen een jaar, te rekenen van de
dag van het feit waarvan de verzaker de begunstigde van de verzaking
beschuldigt of van de dag waarop het feit de verzaker bekend kon zijn
en uiterlijk op de dag van de afsluiting van de vereffening-verdeling
van de nalatenschap.
|
HOOFDSTUK IV. Vorm van de erfovereenkomsten
|
Art. 1100/5. § 1. Elke erfovereenkomst wordt in een notariële akte
opgenomen.
§ 2. Het ontwerp van overeenkomst wordt door de instrumenterende
notaris aan elke partij meegedeeld. De instrumenterende notaris legt
tegelijk een vergadering vast waarop de inhoud van de overeenkomst
en de gevolgen ervan aan alle partijen worden toegelicht. Bij die
gelegenheid informeert hij elke partij over de mogelijkheid een aparte
raadsman te kiezen of een individueel onderhoud met hem te hebben.
Op de gezamenlijke, door hem te beleggen vergadering wijst hij
nogmaals op die mogelijkheid.
Deze vergadering kan pas worden gehouden na verloop van een
termijn van vijftien dagen die ingaat op de dag waarop het ontwerp van
overeenkomst wordt meegedeeld. De overeenkomst kan niet worden
ondertekend vóór het verstrijken van een termijn van één maand die
ingaat vanaf de dag waarop die vergadering heeft plaatsgevonden.
Elke partij kan een beroep doen op een andere notaris, die haar zal
bijstaan bij het verlijden van de akte.
De datum van verzending van het ontwerp van de overeenkomst en
de datum waarop de in het eerste lid bedoelde vergadering heeft
plaatsgevonden, worden in de overeenkomst vermeld.
Er kan niet worden afgeweken van de in het tweede lid bedoelde
termijnen, zelfs niet met instemming van de partijen.
§ 3. De paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing op de overeenkomst
opgelegd door artikel 1287, derde lid van het Gerechtelijk Wetboek.
Paragraaf 2 is niet van toepassing op schenkingen bij huwelijkscontract
aan de echtgenoten en aan de kinderen die uit het huwelijk zullen
worden geboren, bedoeld in de artikelen 1081 tot 1090.
|
HOOFDSTUK V. Publiciteit van de erfovereenkomsten
|
Art. 1100/6. Elke erfovereenkomst wordt ingeschreven in het centraal
register van testamenten bedoeld in de wet van 13 januari 1977 houdende
goedkeuring van de overeenkomst inzake de vaststelling van
een stelsel van registratie van testamenten, opgemaakt te Bazel op
16 mei 1972 en tot invoering van een centraal huwelijksovereenkomstenregister.
|
HOOFDSTUK VI. De globale erfovereenkomst
|
Art. 1100/7. § 1. Op ieder ogenblik kan een ouder, samen met al zijn
of haar vermoedelijke erfgenamen in rechte nederdalende lijn, een
globale erfovereenkomst opstellen. Deze overeenkomst stelt het bestaan
vast van een evenwicht tussen deze vermoedelijke erfgenamen,
rekening houdende met onder meer de schenkingen die de ouder hen
respectievelijk heeft toegestaan vóór de overeenkomst, als voorschot op
erfdeel of bij vooruitmaking, met de schenkingen toegekend in de
overeenkomst zelf en, in voorkomend geval, met de situatie van elk van
de vermoedelijke erfgenamen.
|
Teneinde dit evenwicht vast te stellen, kunnen de partijen overeenkomen dat andere voordelen die voordien of in de overeenkomst zelf
aan de vermoedelijke erfgenamen zijn toegekend, met schenkingen
worden gelijkgesteld.
De overeenkomst kan eveneens één of meerdere vermoedelijke
erfgenamen in rechte nederdalende lijn toebedelen door middel van
een schuldvordering ten laste van de uitdrukkelijk in de overeenkomst
aangeduide partijen.
De overeenkomst vermeldt het geheel van de huidige en vroegere
schenkingen en voordelen waarmee rekening wordt gehouden en
vermeldt hoe de partijen dit evenwicht hebben opgevat en aanvaard.
§ 2. Eveneens kunnen de ouders gezamenlijk, op ieder ogenblik,
samen met al hun respectievelijke vermoedelijke erfgenamen in rechte
nederdalende lijn, de erfovereenkomst bedoeld in paragraaf 1 opstellen.
In dit geval, kan het evenwicht tussen de vermoedelijke erfgenamen
in rechte nederdalende lijn bedoeld in paragraaf 1 worden bereikt
rekening houdende met onder meer het geheel van schenkingen en
voordelen respectievelijk toegekend door ieder van de beschikkers.
§ 3. De schenkingen toegekend in de overeenkomst bedoeld in dit
artikel door een ouder of door de ouders gezamenlijk worden beheerst
door het gemeen recht inzake schenkingen, inzonderheid wat de
bekwaamheid tot schenken en ontvangen betreft.
§ 4. Elke vermoedelijke erfgenaam in rechte nederdalende lijn van de
beschikker kan erin toestemmen dat zijn eigen kinderen in zijn plaats
worden toebedeeld. In die hypothese omvat de overeenkomst alle
kinderen van de vermoedelijke erfgenaam in rechte nederdalende lijn
die verzaakt om persoonlijk te worden toebedeeld.
|
In de nalatenschap van de vermoedelijke erfgenaam in rechte
nederdalende lijn die heeft toegestemd dat zijn eigen kinderen in zijn
plaats worden toebedeeld, worden de door hen van de beschikker
verkregen goederen behandeld alsof ze deze rechtstreeks van hun
ouder hebben verkregen.
§ 5. Onverminderd het evenwicht bedoeld in paragraaf 1 tussen de
vermoedelijke erfgenamen in rechte nederdalende lijn die de overeenkomst
ondertekenen, mag de beschikker eveneens, in de overeenkomst,
een of meerdere kinderen van zijn echtgenoot of wettelijk samenwonende
partner toebedelen.
§ 6. De toestemming van de partijen in de overeenkomst brengt de
verzaking mee, in hoofde van elk van hen, aan de vordering tot
inkorting en aan het verzoek tot inbreng met betrekking tot de giften
waarop de overeenkomst betrekking heeft. Dit wordt vermeld in de
overeenkomst.
|
Evenwel brengt de toestemming van de minderjarige niet de gevolgen bepaald in het eerste lid met zich mee, ten aanzien van
schenkingen bedoeld in de overeenkomst toegekend aan zijn vermoedelijke
mede-erfgenamen, hoewel de toestemming van de vermoedelijke
mede-erfgenamen deze gevolgen met zich meebrengt, met betrekking
tot de schenkingen bedoeld in de overeenkomst, toegekend aan de
minderjarige.
Niettegenstaande de verzaking aan de vordering tot inkorting
bedoeld in het eerste lid, wordt de waarde van de overeenkomstig
paragraaf 1 in de overeenkomst vermelde schenkingen opgenomen in
de massa bedoeld in artikel 922.
De verzaking aan de vordering tot inkorting kan evenwel niet tot
gevolg hebben dat de giften gedaan aan derden onderworpen zijn aan
een grotere inkorting dan deze die zij zouden hebben ondergaan bij
afwezigheid van dergelijke verzaking.
|
§ 7. De echtgenoot van de beschikker kan tussenkomen in de in paragraaf 1 bedoelde overeenkomst teneinde hierin toe te stemmen.
Behoudens andersluidende bepaling in de overeenkomst, heeft de
toestemming van deze, in zijn hoofde, de verzaking aan de vordering
tot inkorting ten aanzien van de giften bedoeld in de overeenkomst tot
gevolg. Hiervan wordt melding gemaakt in de overeenkomst.
§ 8. Het opdagen, na de overeenkomst, van nieuwe vermoedelijke
erfgenamen in rechte nederdalende lijn, die uit eigen hoofde tot de
nalatenschap zouden geroepen zijn, heeft geen invloed op de geldigheid
van de overeenkomst, maar deze blijft zonder uitwerking ten
hunnen opzichte.
Ten opzichte van de erfgenamen bedoeld in het eerste lid, worden de
schenkingen bedoeld in de overeenkomst, wat betreft de inkorting en
de inbreng, vermoed gezamenlijk te zijn gedaan aan het geheel van de
vermoedelijke erfgenamen in rechte nederdalende lijn, partijen bij de
overeenkomst.
Hetzelfde geldt voor de langstlevende echtgenoot die, terwijl hij de
hoedanigheid van echtgenoot had op het ogenblik van de ondertekening
van de overeenkomst, hierin niet is tussengekomen teneinde
hierin toe te stemmen.
De langstlevende echtgenoot die deze hoedanigheid na de ondertekening
van de overeenkomst heeft verkregen, kan de inkorting niet
vragen van de erin begrepen schenkingen.
§ 9. De waardering van de voordelen en de schenkingen begrepen in
de overeenkomst is definitief. De aldus toegestane verdeling kan
bovendien niet worden betwist voor benadeling.
§ 10. De artikelen 1100/2 tot 1100/6 zijn van toepassing op de
overeenkomst bedoeld in dit artikel..
Art. 64. In artikel 1130 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet
van 22 april 2003, wordt het tweede lid opgeheven.
Art. 65. In artikel 1477 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet
van 23 november 1998 en gewijzigd bij de wetten van 28 maart 2007 en
10 december 2012, wordt paragraaf 6 opgeheven.
|
Afdeling 3. Overgangsbepaling
Art. 66. § 1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op
de nalatenschappen die zijn opengevallen vanaf de inwerkingtreding
van deze wet.
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de
nalatenschappen bedoeld in het eerste lid, zo ook ten opzichte van de
giften gedaan door de erflater voorafgaandelijk aan de inwerkingtreding
van deze wet.
§ 2. In afwijking van § 1, tweede lid, worden de materiële en formele
geldigheid van giften, erfovereenkomsten of verklaringen die zijn
gedaan voorafgaandelijk aan de inwerkingtreding van deze wet bij
toepassing van de dan geldende regels, onverlet gelaten door deze wet.
Hetzelfde geldt voor de kwalificatie van een schenking die is gedaan
voorafgaandelijk aan de inwerkingtreding van deze wet, als een
schenking op voorschot van erfdeel, of als een schenking bij vooruitmaking
en buiten erfdeel of met vrijstelling van inbreng, ongeacht of de
kwalificatie voortvloeit uit de wet, een testament of een overeenkomst.
Evenzo blijven de eerdere bepalingen met betrekking tot de wijze van
inbreng van de schenkingen, met inbegrip van de waarderingsregels
voor schenkingen met het oog op de inbreng, van toepassing op de
schenkingen die vóór de inwerkingtreding van deze wet zijn gedaan,
wanneer :
1° er uitdrukkelijk is bedongen dat de schenking vatbaar is voor
inbreng in natura;
2° of wanneer de schenker, binnen een termijn van een jaar na de
bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad, voor een notaris
door middel van een in authentieke vorm opgemaakte verklaring heeft
aangegeven dat hij wenst dat die vroegere bepalingen van toepassing
blijven op alle schenkingen die hij heeft gedaan vóór de inwerkingtreding
van deze wet.
Eveneens blijven de eerdere bepalingen met betrekking tot de wijze
van inkorting van de schenkingen, met inbegrip van de waarderingsregels
voor schenkingen met het oog op de inkorting, van toepassing op
de schenkingen die vóór de inwerkingtreding van deze wet zijn
gedaan, wanneer :
1° er uitdrukkelijk is bedongen dat de schenking vatbaar is voor
inkorting in natura;
2° of wanneer de schenker, binnen een termijn van een jaar na de
bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad, voor een notaris
door middel van een in authentieke vorm opgemaakte verklaring heeft aangegeven dat hij wenst dat die vroegere bepalingen van toepassing blijven op alle schenkingen die hij heeft gedaan voor de inwerkingtreding van deze wet.
|
§ 3. Wanneer, met toepassing van paragraaf 2, tweede lid, een schenking moet worden ingebracht door de langstlevende echtgenoot
dan wel ten aanzien van die laatste, blijft artikel 858bis van het
Burgerlijk Wetboek, zoals dat van toepassing was vóór de vervanging
ervan bij artikel 39 van deze wet, van kracht voor zover dat voor die
inbreng nodig is.
Wanneer, vóór de inwerkingtreding van deze wet, een schenking
wordt gedaan met vrijstelling van inbreng ten aanzien van de
langstlevende echtgenoot, is artikel 858bis, § 3, zoals vervangen bij
artikel 39 van deze wet, niet van toepassing.
§ 4. Artikel 918 van het BurgerlijkWetboek, zoals dat bestond vóór de
vervanging ervan bij artikel 52 van deze wet, blijft van toepassing op de
vóór de inwerkingtreding van deze wet verleden akten waarop dat
artikel van toepassing was..
HOOFDSTUK 3. Wijziging van het Gerechtelijk Wetboek
Art. 67. In artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek, vervangen bij
de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014,
worden de woorden 1100/2, § 2, eerste lid, ingevoegd tussen de
woorden 905, en de woorden 1397/1,.
HOOFDSTUK 4. Wijziging van de wet van 4 april 2014
betreffende de verzekeringen
Art. 68. In artikel 188 van de wet van 4 april 2014 betreffende de
verzekeringen worden de woorden en, voor zover de verzekeringnemer
dit uitdrukkelijk heeft bedongen, aan de inbreng. vervangen door
de woorden en, behoudens zekere vrijstelling van inbreng uitgaande
van de verzekeringnemer, aan de inbreng..
Art. 69. Artikel 68 is alleen van toepassing op de aanwijzingen van
begunstigden die gebeuren na de inwerkingtreding van deze wet.
HOOFDSTUK 5. Wijziging van de wet van 13 januari 1977 houdende
goedkeuring van de Overeenkomst inzake de vaststelling van een stelsel van
registratie van testamenten, opgemaakt te Bazel op 16 mei 1972, en tot
invoering van een centraal huwelijksovereenkomstenregister
Art. 70. Artikel 4, § 1, van de wet van 13 januari 1977 houdende
goedkeuring van de Overeenkomst inzake de vaststelling van een
stelsel van registratie van testamenten, opgemaakt te Bazel op
16 mei 1972, en tot invoering van een centraal huwelijksovereenkomstenregister,
gewijzigd bij de wet van 6 mei 2009, wordt aangevuld met
de bepalingen onder 3° en 4°, luidende :
3° tot de erfovereenkomsten;
4° de verklaringen als bedoeld in artikel 66, § 2, derde lid, 2° en vierde
lid, 2° van de wet van 31 juillet 2017 tot wijziging van het Burgerlijk
Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging van
diverse andere bepalingen ter zake.
Art. 71. In artikel 4/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van
14 januari 2013 en gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2015, wordt
vóór het huidige enige lid een lid toegevoegd, luidende :
Het centraal register van testamenten kan, voor wat betreft de
erfovereenkomsten als bedoeld in artikel 4, § 1, 3°, worden geraadpleegd
tijdens het leven van de partijen betrokken bij de erfovereenkomst,
door de partijen zelf, door de toekomstige erflater, door de
vermoedelijke erfgenamen in rechte nederdalende lijn van de partijen
betrokken bij de erfovereenkomst, door de notaris die de erfovereenkomst
heeft verleden, en door de notaris die gelast wordt met de
opmaak hetzij van een schenking, hetzij van een erfovereenkomst,
hetzij van een uiterste wilsbeschikking voor dezelfde toekomstige
erflater..
HOOFDSTUK 6. Hercodificatie
Art. 72. De Koning kan, in de vorm van een of meerdere boeken van
een Burgerlijk Wetboek, de bepalingen van boek I en boek III van het
Burgerlijk Wetboek, met inbegrip van diegene gewijzigd en ingevoegd
door deze wet, codificeren, evenals de bepalingen die hieraan uitdrukkelijk
of stilzwijgend wijzigingen aanbrengen tot aan het tijdstip van de
codificatie
Daartoe kan Hij :
1° de volgorde en de nummering van de te codificeren bepalingen
veranderen en in het algemeen de teksten naar de vorm wijzigen;
2° de verwijzingen die voorkomen in de te codificeren bepalingen,
met de nieuwe nummering overeenbrengen;
|
3° zonder afbreuk te doen aan de beginselen die in de te codificeren bepalingen vervat zijn, de redactie ervan wijzigen om ze onderling te
doen overeenstemmen en eenheid in de terminologie te brengen.
De codificatie vervangt de bepalingen bedoeld in het eerste lid en
treedt in werking op de dag van de bekrachtiging ervan bij de wet.
HOOFDSTUK 7. Inwerkingtreding
Art. 73. Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de
twaalfde maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch
Staatsblad.
Treden evenwel in werking op de dag van de bekendmaking van
deze wet in het Belgisch Staatsblad :
Artikel 66, § 2, derde lid, 2°, en vierde lid, 2°; en
Artikel 70, voor wat betreft de aanvulling van artikel 4, § 1, van de
wet van 13 januari 1977 houdende goedkeuring van de Overeenkomst
inzake de vaststelling van een stelsel van registratie van testamenten,
opgemaakt te Bazel op 16 mei 1972, en tot invoering van een centraal
huwelijksovereenkomstenregister met de bepaling onder 4°.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met s Lands zegel zal worden
bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 31 juli 2017.
|
|
|
|
|
|
 |  | |
 |
14-02-19
|
Fiscale cijfers 2019
In de eerste maanden van het jaar publiceert de fiscus traditioneel de nieuwe fiscale cijfers als die geïndexeerd of op een andere manier aangepast moeten worden. Hieronder brengen we de belangrijkste cijfers uit de diverse berichten in het Staatsblad, op de website van de fiscus of uit circulaires voor u samen.....lees meer
|
|
14-02-19
|
Melden aan UBO-register pas tegen 30 september
Er is opnieuw uitstel aangekondigd voor het UBO-register. Vennootschappen krijgen nu tijd tot 30 september 2019 om hun uiteindelijke begunstigden te registreren in het register. Tot voor kort was het de bedoeling dat de eerste registratie uiterlijk op 31 maart 2019 moest gebeuren. Maar IT-problemen en twijfels over de juiste draagwijdte van de verplichting noopten tot een nieuw uitstel.....lees meer
|
|
14-02-19
|
De fiscale impact van de Brexit
Als er op de valreep geen verder uitstel komt, zal het Verenigd Koninkrijk op 30 maart effectief de Europese Unie verlaten. Dat zal ook fiscaal een grote impact hebben, vooral inzake douane en BTW. Al wie handel drijft met Groot-Brittannië, zal zich moeten aanpassen aan nieuwe procedures en regels.....lees meer
|
|
14-02-19
|
Nu ook forfaitaire beroepskosten voor zelfstandigen
Voortaan is het ook mogelijk om een beroepskostenforfait toe te passen op winsten. Zelfstandigen kunnen nu hetzelfde systeem toepassen als loontrekkenden.....lees meer
|
|
|
|